De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 666]
| |
75. De Vos en de Leeuwe.Ga naar voetnoot*1 Soodanighen Vos was Funius. Doe dese inden eersten aen't Koninghlijck hof quam, 2 ontsettede hij hem voor des Konings Mt. En hoewel hij daer na, om de gestadige om- 3 gangh met den Koning, niet meer en vreesde, soo gheloofde hij nochtans den Koning 4 niet, maer nam als een schalcke Vos op hem selven goede acht. Want hij wel wist, 5 dat het niet goet en was met groote heeren te spotten; ende dat heeren gunst ghelijck 6 mey-windekens haest verkeeret. LIVIVS. | |
[pagina 667]
| |
LXXV
De Vos zagh eenen Leeuw van verre' hem naerder komen:Ga naar voetnoot1
Dies 'tziddren hem bevingh, en zeer begon te schromen:Ga naar voetnoot2
Verstack zich voor een wijl in't diepste van het wout,Ga naar voetnoot3
En heeft zijn leven in s'Leeus klauwen niet vertrout.
5[regelnummer]
Terstond daer aen is weer hem 'truyge dier verschenen;Ga naar voetnoot5
Doen was hij zoo beducht noch bangh niet als voorhenen,Ga naar voetnoot6
Doch vloot vast niet te min int dichtste van het lisch.Ga naar voetnoot7
Ten lesten hem noch eens de Leeuw ontmoetet is;Ga naar voetnoot8
Doen heeft hij onbezorght verzelt den schrick der dieren,
10[regelnummer]
Die neffens Reynaert hem bewees zeer goedertieren.Ga naar voetnoot10
‘Ghewoonte veel vermagh int quaede en oock int goed:
‘T'is d'andere nature in't redelijck gemoed.Ga naar voetnoot12
‘Veel hebben t'zondigh quaed dat ons noch aen magh kleven,
‘Verkeerdelijck natuur, niet aenwenst toegheschreven.Ga naar voetnoot14
|
|