De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 662]
| |
73. Leeuw en den Wandelaer.Ga naar voetnoot*1 Alsoo bijcans ist Clito vergaen. Want als hij hem selfs boven Alexandrum Magnum 2 prees, ende zijn Ridderlijcke feyten hoogh roemde; oock voorgaf, dat hij niet alleen 3 inden krijgh veel lieden met eygener handt verslagen had, maer Alexandrum Magnum 4 uyt der vijanden handen verlost, ende hem selven alsoo boven Alexandrum verhief, 5 soo vergrimde Alexander over hem, ende stack hem doot. CVRTIVS LIB. 8. | |
[pagina 663]
| |
LXXIII
Een reysend Wandel-gast en stercken Leeuw te zamenGa naar voetnoot1
Door't schaduwende wout haer wegh en voet-pat namen,
En hadden onderlinghe haer praterij ghemeen,Ga naar voetnoot3
Ter tijd zij zaghen uyt ghehouwen in een steen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Een Man en ruyghen Leeuw, die worstelende deden
Haer beste en arbeyd om elck anderen t'ontleden:Ga naar voetnoot6
Daer nae veel strijds de Man ten lesten meester word,Ga naar voetnoot7
Zoo dat de Leeuw (zoo't schijnt) ter aerden neder stort.Ga naar voetnoot8
De wandelaers hier op haer ooghen bezigh sloeghen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En elck voor ander schiep hier in een goed ghenoeghen.Ga naar voetnoot10
De Leeuw 'sLeeuws sterckheyd prees, die 'smenschen overtrof,
De Man gaf zijns ghelijck den eeren-krans en lof,Ga naar voetnoot12
Vermits hij merckelijck den Leeuw scheen t'overwinnen:Ga naar voetnoot13
De Leeuw hier om vergramt en rasende van zinnen
15[regelnummer]
Zijn macker sprongh op't lijf, en sprack, Wel aen, laet zien,
Wie van ons tween de sterckste, en grootste weyr magh bien.Ga naar voetnoot16
‘Wie zich te veel beroemt en zijnen kam op steket,
‘Niet lettende met wie of wat persoon hij spreket,Ga naar voetnoot17-18
‘Komt lichtelijck ten val, ghesnevelt onder voet,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
‘En zijn verdiende straf ten laetsten draghen moet.
|
|