De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 660]
| |
72. Slanghe en Boer.Ga naar voetnoot*1 Sulcken danck behaelde de Keyser Arnulphus voor de weldaedt, die hij Zundebaldo 2 der Slaven Coning bewesen had. Want als die van zijn vijanden zeer benaut ende 3 schier gants en gaer onderdruct was, so heeft Arnulphus hem met geldt ende volck 4 versterct, ende uyt alle noot wederom gheholpen. Maer als Zundebaldus hem weder 5 sterck bevant, so heeft hij hem teghen zijn weldoender opgemaect, ende onderstond 6 hem groote schade te doen; twelck hem nochtans niet wel vergingh: want hij vanden 7 Keyser met heyrscracht overrompelt, ende eer hij daertegens voorzien conde onder- 8 druct wierde. LUITPRANDUS. | |
[pagina 661]
| |
LXXII
De Land-man bij gheval vond in een hage doren,Ga naar voetnoot1
Een krunckelende Slangh, schier dood en half vervroren,Ga naar voetnoot2
Vermits den Noordenwind de bleecke zon int' snee,Ga naar voetnoot3
En 'tijs op 'tstrengst vant jaer haer aenzicht spieglen dee.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Des huys-mans hert gheroert met liefde en mede dooghenGa naar voetnoot5
'tSerpent brenght in zijn hut, maer vond zich haest bedrogen:Ga naar voetnoot6
Want als 'tondanckbaer dier s'vuyrs gloeyentheyd vernam,Ga naar voetnoot7
En meer en meer allenx heel tot zich zelven quam,
Het zijn fenijn terstond aen allen kanten spreyde,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dies hij haer met een acx terstond ten strijde ontzeyde,Ga naar voetnoot10
En kloof haer 'thooft in twee, en riep, O schendigh feyt!Ga naar voetnoot11
Is dit de loon en danck van mijn ghetrouwigheyd?Ga naar voetnoot12
‘Daer is geen boozer dier als een ondanckbaer mensche,Ga naar voetnoot13
‘Die als hem alles gaet naer zijnen lust en wenscheGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘D'ontfanghen weldaed niet alleen ter zijden stelt,
‘Maer den weldoender zelf met alle quaed vergelt.
|
|