De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 652]
| |
68. Huys-Ratte en Oester.Ga naar voetnoot*1 Sulcken slickmuyl was Diogenes toeghenaemt de Hondt. Want of hij wel te huys 2 genoegh te eten had, soo was hij nochtans lecker, ende had een groot verlanghen 3 na garners. Dies hij na de Zee gingh om garners te vangen, ende quam daer om zijn 4 leven, soo dat hij die slickerij dier ghenoegh betaelde. ATHENAEUS. | |
[pagina 653]
| |
LXVIII
Een Huys-Rat niet vernoeght dat zij leefde als de vrije,Ga naar voetnoot1
En in eens koopmans huys hadde alle leckernije
Van suycker en bancket, van wilt en van ghebraed,
En alles wat den disch eens handelaers beslaet:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Dies zij van dertelheyd beraen werd te verhuyzenGa naar voetnoot5
Aen t'dorre en vochte strangh, daer steeds de baren bruyzen.Ga naar voetnoot6
Maer komende aen het Meyr en aen het natte zandGa naar voetnoot7
Dat alzins light verwaeyt, zij flucx een Oester vand:Ga naar voetnoot8
Dies gretigh nae den visch van binnen heeft ghegrepen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Maer d'Oester heeft de schelp al zachtkens toe ghenepen,
En 'sRatten hooft verplett, zoo dat het zwarte beest
Op staende voet verworght, zeer deerlijck gaf den geest.
‘Wie in gherusten staet en in een weeldigh levenGa naar voetnoot13
‘Zijn lusten niet bedwinght, maer nae yet nieus wil streven,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Door dertelheyd bekoort, al zelden wel beklijft,Ga naar voetnoot15
‘Vyt onghebondenheyd die hem tot weelde drijft.Ga naar voetnoot16
|
|