De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 648]
| |
66. Voghelaer ende Vincken.Ga naar voetnoot*1 Insghelijcx ist met een Procureur te Constantinopolen afgheloopen. Want als hem 2 eener een vereering deed, soo heeft hij die selve [om dat se hem te slecht dochte] 3 niet willen aennemen, overmits hij wat meerder ende grooter hoopte te krijgen. Maer 4 als hij sagh, dat hij niet alleen geen grooter, daer hij op wachte, maer oock de cleyne, 5 die hij veracht had, niet en kreegh: soo is hij op hem selven soo toornigh geworden, 6 dat hij zijn Dienstmaeght heeft belast, zij soude hem met een houte schoffel lustigh 7 de lendens smeeren; op dat hij door sulcke slagen wijs wierde, ende voortaen het 8 cleyn niet verachte. PONTANUS. | |
[pagina 649]
| |
LXVI
Een Voghelaer in't veld uytspannende zijn garen,Ga naar voetnoot1
Ghezeten onder't bruyn van schaduwende blaren,Ga naar voetnoot2
Een wolcke Vincken tot zijn net afdalen zagh,Ga naar voetnoot3
Die't zaed op picken quam dat uytghespreydet lagh.
5[regelnummer]
Maer ziende een ander schaer van voglen elders vlieghen
Dacht haer met eenen slagh te zamen te bedrieghen.Ga naar voetnoot6
De Vincken zat terwijl, van't zaed dat light ghespreyd,Ga naar voetnoot7
Ontvlien den Voghelaer die op zijn luymen leyd.Ga naar voetnoot8
T'licht ondertusschen daelt, nae moeyte en groot verlangen
10[regelnummer]
Hij aenden avond maer een vincxken heeft ghevanghen.
‘De gierigaert die nae het goed des werelds streeft,Ga naar voetnoot11
‘En nimmermeer ghenoeght met tgene dat hij heeft,Ga naar voetnoot12
‘Maer nae't onzeker tracht het welcke hem quam te voren,Ga naar voetnoot13
‘Heeft dickwijls tgeen hij hadde op't onverzienst verloren.Ga naar voetnoot14
|
|