De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 636]
| |
60. Wolf en Echel.Ga naar voetnoot*1 Ghelijck dese Wolf, soo deed Pompejus. Want als Julius Caesar met een groot heyr- 2 cracht te Romen quam, soo schicte Pompejus hem zeer vriendlijck bij hem, ende seyde, 3 hij had groot melijden met hem, om de oncosten die hy aen dat krijchsvolck leyde: 4 rade hem daerom als een trouw vriendt, dat hij d'oncosten spaeren wilde, ende de 5 knechten afdancken, sonderling de wijl hijse niet van doen had. Maer Julius Caesar 6 mercte het bedrogh, ende hield zijn krijgsvolck bij een, 'twelck soo hij afgedanckt 7 hadde, soo soud hij van Pompejo omghebracht zijn. PLUTARCHUS. | |
[pagina 637]
| |
LX
Den hongherighen Wolf een Echel juyst ontmoeten,Ga naar voetnoot1
En wist niet hoe hij mocht zijn honger aen haer boeten,Ga naar voetnoot2
Vermits zij wrevligh stack haer borstels overeynd.Ga naar voetnoot3
Dies sprack de Wolf tot haer, o Nichte, wel bekend!Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Zijt voor mij onbevreest, noch staet niet in slaghoorden;Ga naar voetnoot5
'Tis onder al 'tghediert (ghelooft mij bij mijn woorden)
Bestand, jae enckel vrede, en eendracht over al:Ga naar voetnoot6-7
Zoo dat ghij niet en hoeft te zorghen voor misval.Ga naar voetnoot8
Ghij spreect (zeght, d'Echel) recht; ick weet dat alle beestenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Staen in een vast verbond in velden en foreesten:Ga naar voetnoot10
Doch voor de Moordenaers, die lichtlijck in een haeghGa naar voetnoot11
Ghedoken mij bespien, ick deze wapens draegh:
En ben noch niet van zin, op reys die af te leggen,
Misschien wie onverhoeds mij 'toorlogh aen mocht zeggen.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Wijs is hij die zich zelfs beschermt en wel bewaert,
‘Den vijand niet gelooft, die vriend zich openbaert.Ga naar voetnoot16
‘Hij light maer op zijn luym, en zoude u geern betrapen,Ga naar voetnoot17
‘Als hij u vind ontblood van't uytgetoghen wapen.
|
|