De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 634]
| |
59. De hanghende Wolf in't schaeps vell.Ga naar voetnoot*1 Ghelijck de Wolf tot de Schapen, alsoo arghlistigh heeft Darius hem ghemaect tot de 2 Sacas. Want als hij die selve wilde bekrijghen ende verdelghen, daer zij in drie hoopen 3 verdeelt waren, soo toogh hij in aller stilligheyt op, overviel onverziens d' eerste hoop 4 ende versloeghse alle. Daerna trocken Darius ende zijn Crijghsvolck der verslaghenen 5 cleed'ren aen, met hare rustinghen, ende trocken alsoo op de tweede hoop: als de Sacae 6 haer zagen komen, meynden zij niet anders of het waren hare meghesellen, vreesden 7 voor geen perijkel, en toghense met juychen tegen om haer vriendlijck t'ontfangen. 8 Maer de verkleede krijghsknechten Darii vielense met gantscher macht aen, ende ver- 9 sloeghense alle. Hierop trocken zij alsoo verkleedt aen den derden hoop, ende be- 10 hielden daer oock de overhandt. Eyndelijck wierde Darius na lang ghepleeght ghewelt 11 ende arghlistigheyt van zijn, eyghen vader Artaxerxe in der ghevanghenis onthooft. | |
[pagina 635]
| |
LIX
De Wolf, om alderbest de Vliesen te betrapen,Ga naar voetnoot1
Zich met een schaeps vel heeft vermomt en heel verschapen,Ga naar voetnoot2
En weyde met den choor der lammeren in t'gras,Ga naar voetnoot3
Sliep in der Schapen koye; en alsser niemand was
5[regelnummer]
Hij spoedigh een verslond, en leefde in duysent weelden:
Maer als hij langh ghenoegh zijn oude tucken speelden,Ga naar voetnoot6
Den Herder eyndelijck ontwaeckte, als uyt den slaep,
Als hij van dagh op dagh ontbloot van menig schaep,Ga naar voetnoot8
De koye al stil beloerde, en zagh hoe 'sWolven tandenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Zijn kudde in't stil verslond en bracht gheheel ter schanden:Ga naar voetnoot10
Dies schietende onverziens ghelijck als uyt den droom,
Heer-Wolfaert knoopen liet met 'tSchaeps vel aen een boom.Ga naar voetnoot12
Als d'herders zaghen hoe hij eyndlijck was bedeghen,Ga naar voetnoot13
Recht heeft hij, zeyden zij, loon nae zijn werck ghekreghen.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘De schijn bedrieghter veel, wanneer de schalcke mensch
‘D' onnoosele beloert en laghen leyt nae wensch.
‘Doch 'tschaeps-vel magh een wijle een's wolven hert versteken:Ga naar voetnoot17
‘Maer wat hij waerlijck is, is altijd lest gebleken.Ga naar voetnoot18
|
|