De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 624]
| |
54. De steertelose Vos.Ga naar voetnoot*1 Soodanighen Vos was Adalgerius. Want als hy op een quaet feyt ghevanghen, ende 2 uyt bevel des Keysers Severi zijn hayr ende baerdt afgeschoren was, is hy alsoo wegh 3 ghereyst ende by de zijnen gecomen, dien hy sochte wijs te maken, dat zy oock sonder 4 hayr ende baerdt terstont gaen souden; ende wat de schalcke Vos van d'andere Vossen 5 niet konde verwerven, dat heeft Adalgerius vanden zijnen verkreghen. MARCUS WELSERUS. | |
[pagina 625]
| |
LIV
De Vos hadde in een val zijn ruyge steert verloren,
Liep overzulcx zoo naeckt van achter als van voorenGa naar voetnoot2
Ghelijck een kale Sim, die eer noch schaemte aenkleeft:Ga naar voetnoot3
Dies Reyntjen zulcx in't diepst van't hert ghespeten heeft:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En veynzende zijn leet quam tot zijn mackers treden,Ga naar voetnoot5
K'heb, sprack hy, mynen steert heel kort van't lijf gesneden.
De tijd is nu verkeert. het is der Vossen eerGa naar voetnoot7
Dat zy van achter bloot geen steerten draghen meer.
Maer als zijn mackers loos oom Reynaerts treken sporen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
T'is, zeggen zy, geen tijd nae uwen raed te hooren,
Om korten onze steert. wanneer den uwen wastGa naar voetnoot11
Ziet dat ghy wederom hem af te snijden past.Ga naar voetnoot12
‘Die faem en eer-loos is en heel gheraeckt tot schandenGa naar voetnoot13
‘Zal om zijn naesten oock t'onteeren dickwils branden.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Wie boos is van gemoed, wanneer't hem qualijck gaet,
‘Wenscht andren dat haer magh ontmoeten tselve quaed.Ga naar voetnoot16
|
|