De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 622]
| |
53. Smit en den Hont.Ga naar voetnoot*1 Even alsoo ist vergaen, doe in Grieckenlandt Xerxis ontalbare heyrkracht verslaghen 2 wierde. Want het meeste gout ende silver, dat de Griecken den Persianen afjaegden, 3 kreghen die van Athenen, dewijl zy haer in dien slagh dapper weerden, ende geen 4 perijckel en ontsagen; en de andere die uyt vrees of luyheyt niet kloeckelijck en 5 vochten hebben niettemin oock veel buyts daer van gebracht. IUSTINUS. | |
[pagina 623]
| |
LIII
Een Smit zijn leven sleet in't midden vande voncken:
Van't kriecken vanden dagh tot dat de sterren bloncken
Hy aen zijn smisse stond, en gantsche daghen langhGa naar voetnoot3
Was bezigh met het stael, de moker, en de tangh.
5[regelnummer]
Doch voor d'ondraeghlijckheyd zijns arbeyds zonder treurenGa naar voetnoot5
Hem nauwelijcx droogh brood en water mocht ghebeuren,Ga naar voetnoot6
Terwijl zijn traghen Hond, nae zijnen eyghen lust,
Vast onder zijne smisse en blaes-balck nam zijn rust,Ga naar voetnoot8
Die daghelijcx om brood zijn meester quam feesteren.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
De Meester om den Hond zijn traegheyd te verleeren,
Riep moeyelijck op t'lest, Ghy rechten bedelaer,Ga naar voetnoot11
Wat eyschty brood van my? ghy ziet hoe jaer op jaerGa naar voetnoot12
Ick naulijcx onderhoud magh voor mijn zweet ghenieten,Ga naar voetnoot13
Terwijl ghy vet en grof u 'twercken laet verdrieten.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Ghenoeght u, zeght het Beest, ick ben zulcx langh gewent,Ga naar voetnoot15
V leven loopt zoo wel alst mijn zeer haest ten end.
‘De prachers die met schijn haer pracherij verweeren,Ga naar voetnoot17
‘Zich van eens anders zweet niet schamen te geneeren:Ga naar voetnoot18
‘Zy zuypen 'snaesten merch en uyt-gheteerde bloed,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
‘Verslempende al het geen hy dier bezuren moet.Ga naar voetnoot20
|
|