De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 616]
| |
50. De Vos en de Druyven.Ga naar voetnoot*1 Deses Vossen aert heeft een Romeyn ghehadt, die zijn best deed dat hy Martialis 2 heerlijcke hoff aen hem mocht trecken: maer ziende dat hij 't niet becomen konde, 3 gingh hij 't verachten ende laken, seggende, datter geen goet met allen in en was, 4 noch aen boomen, vruchten, bloemen, ofte kruyden, dat yemand vermaken conde. MARTIALIS. | |
[pagina 617]
| |
L
Oom Reyntjen werd verlieft een's wijngaerts purpre Druyven,Ga naar voetnoot1
In dient gelucken wou, smaecklustigh op te kluyven.Ga naar voetnoot2
De trossen hinghen hoogh verheven inde locht,Ga naar voetnoot3
Zoo dat hy nae veel moeyt die niet bereycken mocht.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Dies toornigh dat hy niet de bezikens mocht krijghen,Ga naar voetnoot5
Mits dat hy onbequaem was om zoo hoogh te stijghen,Ga naar voetnoot6
Bestond den wijnstock met zijn vruchten te versmaen,Ga naar voetnoot7
Die zuyr' en onrijp, smaeck noch voedzel brachten aen.Ga naar voetnoot8
‘Veel trachten nae het geen zy met t'ghemoed begeeren:
10[regelnummer]
‘Maer wanneer nu vergeefs t'ghewenschte zy ontbeerenGa naar voetnoot10
‘Versmaen en lastren zy het onverkrijg'lick goet,Ga naar voetnoot11
‘En blusschen zoo den brand des lusts in haer ghemoed.Ga naar voetnoot12
|
|