De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 602]
| |
43. 'tWild Vercken en den Ezel.Ga naar voetnoot*1 Also mede heeft de Keyser Theodosius de Ionge, doen hy veracht en van vele gelastert 2 werde, hem van toorne onthouden, dat hy sick niet alleen niet ghewroken heeft, maer 3 oock niet wederom ghesmadet heeft. En als hy ghevraegt worde waerom hy hem niet 4 en wreecte, ende die hem soo leelijck schenden, ende so onbillijck lasterden, als die 5 Crimen Iaesae Majestatis begaen hadden, niet aenden lijve strafte? so antwoorde hy: 6 Gave Godt dat ick oock die geene, die om hare misdaden veroordeelt ende alreede 7 gherichtet zijn vanden doodt verlossen, ende weder ten leven brengen conde! ZONARAS. | |
[pagina 603]
| |
XXXXIII
T'wild ruygh geborstelt Zwijn prat op den Ezel smaelde,Ga naar voetnoot1
Om dat hy alzins schande en nergens lof behaelde,Ga naar voetnoot2
Vermids hy dom van geest en traegh in zijnen gangh
Zijn leven slijten most ontrent der prijen stanck,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Als die onweerdigh was gherekent te verkeerenGa naar voetnoot5
By d'ander beesten, die zich onderlingh gheneeren:Ga naar voetnoot6
Waerom aen't snoodste werck hy oock gehouden wierd:Ga naar voetnoot7
Maer ick (sprack t'wilde Zwijn) ben d'eelste van't gediert,
Mijn eer klinckt over al, jae inder Princen hoven,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Daar hoortmen mijne kracht en groote snelheyd loven.
Den Ezel hoorens zat en walghende vant lof,Ga naar voetnoot11
Twelck d'opgeblasen Zwijn zich eyghende te grof,Ga naar voetnoot12
Riep, Willich ick onbeere een snelheyd onbedwonghenGa naar voetnoot13
Om dat mijn leven niet alst uwe word besprongen.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Een glori steeds omringht van allerley ghevaer
‘De wyze geerne mist al blincktze wonderbaer:
‘Dien glans bekoort hem niet; en liever als verheven
‘Wil veyligh slave zijn, en heel vergeten leven.Ga naar voetnoot18
|
|