De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 582]
| |
33. Den Os en de Vorsch.Ga naar voetnoot*1 Insgelijcx ist ghegaen met Sila den hooftman des Konings Agrippae. Dese heeft den 2 Koning niet willen wijcken, maer aen goederen, eer, verstandt ende stercte hem willen 3 gelijck zijn. Als hy hem nu dus trotsigh opblies, so heeft hy met grooten spot het hof 4 moeten verlaten, ende is als een opgheblasen Vorsch ghespleten ende om zijn leven 5 ghecomen. | |
[pagina 583]
| |
XXXIII
De Vorsch benijde dat t'ghehoornde Beest af-snoeydeGa naar voetnoot1
Het lisch en t'groene kruyt dat by zijn poelen groeyde,Ga naar voetnoot2
En zwillende onbedacht van haet en af-gonst dul,Ga naar voetnoot3
Bestond hoe kleyn en teer te snorcken op den Bul,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ter tijd hy borst aen tween door grootscheyt opgheblazen,Ga naar voetnoot5
Besprengende met bloed en vochtigheyd de grazen.Ga naar voetnoot6
O (riep t'viervoetigh dier) wat duller razernijGa naar voetnoot7
Bevanght u dat ghy u dus opstelt teghen mij!
Dat ghy u teederheyd en zwackheyd gaet vergeten,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En dorft u teghen my het worstelen vermeten.
‘Leergierighe leert hier, dat yeder een voor al
‘Een grooter sterckte voor zijn zwackheyd stellen zal.Ga naar voetnoot12
‘Dat mindre teghen meerdre in macht onverghelekenGa naar voetnoot13
‘Zich wacht den hane-kam oft pluymen op te steken.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Wie aenden prickel stoot, verplet zijn eyghen hooft.Ga naar voetnoot15
‘Wijs is hy die zich zelfs niet al te veel ghelooft.Ga naar voetnoot16
|
|