De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 584]
| |
34. T' Hert spiegelende aende fonteyn.Ga naar voetnoot*1 Van ghelijcken gingh het met Orithyia de dochter Erichthei des Conings te Athenen. 2 Want als zij haer by een fonteyn gingh vermeyden ende in't claere water spiegelen, 3 ende over haer schoone ghedaente verwonderde, doen quam daer onversiens eenen 4 Boreas, ende jaeghde haer geweldigh na: ende of Orithyia wel vlughtede ende haer 5 verborgh, soo is zy doch van hem ghegrepen ende vercracht. DIONYSIVS. | |
[pagina 585]
| |
XXXIV
T'Hart ziende int kristallijn eens Borns zijn schaduw leven,Ga naar voetnoot1
In schoonheyd van gedaente heeft d'hoornen prijs gegeven,Ga naar voetnoot2
Die't voorhooft dienden tot een sonderling cieraet,Ga naar voetnoot3
Daer zijn vier beenen by verdienden niet als smaed,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Vermits zy lanck en dorr' d'aensienlickheyd bevlecktenGa naar voetnoot5
Der hoornen, die op't hooft hem als twee kroonen streckten.Ga naar voetnoot6
Terwijlen t'Hart dus op zijn beenen is ghestoort,Ga naar voetnoot7
Het onverziens geblaes van s'Iagers horen hoort:Ga naar voetnoot8
Dies zich 'tontvluchten spoed de naerderende bracken,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Maer blijft met d'hoornen vast verwart in wilgen tacken:Ga naar voetnoot10
Word veler honden roof, en s'Iagers rijcken buyt.
Waerom dees droeve clacht t'Hart barst ter harten uyt:Ga naar voetnoot12
O! die zoo menichmael uyt s'Iagers blinde lagenGa naar voetnoot13
My 'tlijf en 'tleven hebt geweldelijck ontdragen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Twas onrechtvaerdicheyd dat ick voor u zoo snoodGa naar voetnoot15
Den prijs aen d'hoornen gaf, een oorsaeck van mijn dood.
‘Door qua' gewoonte wy de reden zoo verliezen,Ga naar voetnoot17
‘Dat wy het schaedlijcxst meest voor't aldernutst verkiezen.Ga naar voetnoot18
‘Misprijsen 'topperst goed; verheffen thooghste quaed.
20[regelnummer]
‘En als wy nu gheraeckt zijn in een quaden staet,Ga naar voetnoot20
‘Dan gaen ons d'oogen op: en moeten spae belijden;Ga naar voetnoot21
‘'Tgeen ons behaeghlijckst scheen, is d'oorzaeck van ons lijden.
|
|