De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 572]
| |
28. De Dief en den Huys-Hond.Ga naar voetnoot*1 Noch veel getrouwer is Menenij knecht zijnen Heer gheweest. Want als Menenij 2 vyandt met geweer ende wapen in zijn Huys quam, ende den knecht vraegde waer 3 zijn Heer te vinden was, oock groot gelt beloofden, soo hy hem wees; ende den 4 doodt dreygden, so hij't niet en dede: Soo heeft de knecht noch met dreyghen hem 5 laten schricken, noch met gelt becoopen om zijn Heer te verraden, maer met een 6 wonderbare listicheyt haer bedrogen, ende zijn Heer alsoo verlost, ende hemselven 7 aen zijns Heeren plaetse vrywilligh laten dooden. FVLGOSVS. | |
[pagina 573]
| |
XXVIII
Een Dief in s'borgers huys by duyster nacht gebroken,
Van d'huys-bewaerder Hond ontdeckt werd en geroken:
Dies hy in lijfs gevaer den Hond aenbood ter nood,Ga naar voetnoot3
Indien hy't blaffen staeckte, een lecker garsten-brood.
5[regelnummer]
Maer 'taldertrouste beest, zijns ampts en plichts gedachtigh,
Al blaffende verhief zijn stemme lancx hoe krachtigh:Ga naar voetnoot6
Opweckende 'tgezin luyds-keels met groot gerucht,
En dreef met dese stem den Roover op de vlucht:
Zoude ick om't snood genot u diefte en boosheyt helen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En trouweloos alzoo mijns Heeren goeden stelen?Ga naar voetnoot10
Of door begeertens brand om winst my toegezeydGa naar voetnoot11
V veylen 'tgoed gerucht van mijn getrouwigheyt?Ga naar voetnoot12
Vliet Roover: packt u wech: verziet u voor mijn schelden:Ga naar voetnoot13
Mijn eere is my te weert, u munt wil hier niet gelden.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Dees fabel stelt ten toon de schult en plicht oprechtGa naar voetnoot15
‘Van een getrou gemoed en vroom rechtvaerdigh knecht;
‘Die s'heeren haef beschut en voorstaet als zijn eygen,Ga naar voetnoot17
‘Noch om geen giften zal tot trouweloosheyd neygen.
|
|