De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 570]
| |
27. De Wolff en 'tonschuldigh Lammeken.Ga naar voetnoot*1 Even aldus heeft ghehandelt die bloetdorstighe Keyser Nero met Peto Thrasea. Want 2 als Thraseas hem slechs droevich aensagh, teegh hem Nero dat ten quaesten aen, 3 seggende: Petus nam wat quaets voor teghen den Keyser, ende liet hem daer op 4 haestelijck ombrengen. SUETONIUS. | |
[pagina 571]
| |
XXVII
Als by gheval de Wolf en t'Lammeken te zamen
Het zilver van een borne oft beeck te drincken quamen,Ga naar voetnoot2
De Wolf ter zyden zagh, en riep gheheel onsteltGa naar voetnoot3
Wie zydy die u hier zoo dicht by my verzelt?Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Die't water roeren dorst en't nat van dees rivieren:
Ghewis alwaerdy schoon een vande grootste StierenGa naar voetnoot6
Die stoutheyd waer te groot! het Lammeken verbaest
Zijn onschult heeft gemaeckt: Maer Wolfaert als beraestGa naar voetnoot8
t'Onnoosle dierken greep, en vattet by der keelen,
10[regelnummer]
En riep hoe zuldy van u ouders niet verschelen
Maer volgen haren aert? ick zweere voor die schult
Ghy eer de zonne daelt my t'leven laten zult.
‘Wie brand om andren te verbyten en verslinden,Ga naar voetnoot13
‘Licht yemand schuldigh kent en kan een oorzaeck vinden.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Men slacht t'onnoozel Lam om't vet en om de rock:Ga naar voetnoot15
‘Want wie den Hond wil slaen vind lichtlijck eenen stock.
|
|