De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 566]
| |
25. Den Arend en de Vos.Ga naar voetnoot*1 Ghelijck de Vos den Arendt, soo heeft Harpagus den grousamen Tiran Astyagen 2 betaelt. dese Astyages had Harpagi zoon omghebracht, ende met andere gerichten 3 ende spijs opgeset ende t'eten gegeven. t'welck Harpagus verstaende heeft terstont 4 bedacht hoe hy hem aen zulcken onmenschelijcke wreetheyt wreken ende zulcke on- 5 gehoorde daedt straffen soude mogen. nam daerom de saeck listich voor, verstoord zijn 6 Coninglijcke pallays, ende dreef hem ende zijn kinderen te lande uyt. HERODOTVS. | |
[pagina 567]
| |
XXV
Den Arent krom-ghebeckt het Vossen nest beloerde,
Daer zy de jongskens uyt by haer ghebroetsel voerde,
Die veyligh vant ghediert, van hagel, wind en stroomGa naar voetnoot3
Gheleghert laghen in de top van eenen boom.
5[regelnummer]
De Vos die is beroert, is toornigh en ontsteken,Ga naar voetnoot5
Met eenen oock ghezind zijn leet op't strengst te wreken.
Maer alst aen vlercken mist om styghen inde locht,Ga naar voetnoot7
Daer inden top des booms zijn jongskens zijn ghebrocht,
Hy met een vuyrge tourts 'tbebladert hout van onderGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Aen lichter laghen blaest, en branden doet te wonder.Ga naar voetnoot10
Laes! d'Arends schreyen vast int midden van't ghesmoock.Ga naar voetnoot11
De Moeder hopeloos vast vlieght om vuyr en roock.
Maer och! tis al vergeefs, ten houd niet op van brandenGa naar voetnoot13
Oft al 'tgebroetsel is met nest met al ter schanden.
15[regelnummer]
‘Ghy die in mogentheyd ghelijck ghebenedijtGa naar voetnoot15
‘Tot op der eeren troon als Goo'n verheven zijt,
‘V voor de minste ontziet, en wacht u haer te krencken:Ga naar voetnoot17
‘Ghedenckt dat d'alder kleynst' zich zal te wreken dencken.Ga naar voetnoot18
|
|