De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 544]
| |
14. D'Esschen-boom en't Riet.Ga naar voetnoot*1 Sulcken hooghmoedt heeft bewesen de stadt Tyrus. Want als Alexander de Groote 2 even als een groote stormwind in't landt van Phoeniciam viel, hebben de kleyne 3 steden haer verootmoedight ende t'hooft inde schoot geleyt, ende zijn daerom van 4 Alexander verschoont. Maer Tyrus verliet hem op zijn macht ende stercte, ende set 5 hem tegen Alexander met al zijn cracht. Dies greep hy de Stadt met groot gewelt 6 an, namse in, ende brack alle Huysen ende Palleysen ten gronde af. Alsdoen hebben 7 de kleyne stedekens, onbeschadight zijnde mogen seggen: Och hoe nut ende noodigh 8 ist datmen zijn meerder ende gheweldigher wijcke! | |
[pagina 545]
| |
XIV
Den dick gegroeyden Esch, wiens steyle toppen gingen
Recht nae de sterren toe en s'Hemels zolderingenGa naar voetnoot2
Trotzeerde, dat hy stont verheven int foreest,Ga naar voetnoot3
Spijt d'alderfelste storm en allerley tempeest:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Braveerde dat hy was veel stercker van vermogenGa naar voetnoot5
Als t'Riet dat van de wint al stadigh word gebogen;Ga naar voetnoot6
Als 'twanckelbaere Riet dat ziddert, schud en beeftGa naar voetnoot7
Voor d'alderminste koelt' die langs de velden zweeft.
Hy eyndicht nau, een buy ontstaet met sneller vaerden,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En velt den Esschen-boom ontwortelt uyt der aerden.
T'Riet speurende de val des genen die terstondGa naar voetnoot11
T'gebladert hooft op stack en hoogh verheven stond,
‘Dus by zich zelven spreeckt: o veyligh wonderbaerlijck,Ga naar voetnoot13
‘Is nederigen staet voor hoogheyd, die gevaerlijckGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Het onderwerpsel is van allerhande leet,Ga naar voetnoot15
‘En schielijck word gedreyghd te vallen eermen 't weet!
|
|