De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 534]
| |
9. Vande Wolven ende Schapen.Ga naar voetnoot*1 Gelijcken spel heeft Antipater die van Athenen gespeelt, dien hy spin-vyand was, 2 ende niet anders dan haer verderff sochte. Want hy geliet hem zeer vriendelijck, ende 3 begeerde een ewige vreede met haer te maken. En op dat dese vriendschap des te 4 vaster ende bestandiger mochte wesen, begeerd hy van haer, sy zouden die thien 5 Orateuren ende Raetsheeren, als lieden die alle onvreed ende vyandschap tusschen 6 hem ende haer veroorsaeckten, sonder vertreck afsetten (dewelcke nochtans treffe- 7 lijcke voorstanders vande Stadt ende vande gantsche gemeynte waren) 'twelck soo 8 sy deeden, soo wilde hy haer geen schade met allen meer doen. Als sy nu in zijn 9 begeerte verwillighden, ende die voorsienige Raets-heeren afstelden, soo maeckte hem 10 Antipater arglistigh in de Stadt, ende maeckte hem met gemack daer sterck, tot dat hy 11 haer machtigh worde, ende 'tregiment innam, soo dat hy daer na de Burgers sonder 12 eenigen wederstant na zijn believen plaeghde ende onderdruckte. DEMOSTHENES. | |
[pagina 535]
| |
IX
De Schapen hadden met de felle Wolven tsamen
Een heftich Krijgh-geschil, dies haer ter hulpe quamen
De wacker Honden, die zich toonden al bereyd
Haer zaeck 'thanthaven en haer groote onnoozelheyd.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De Wolven buyten hoop van d'overhant te houdenGa naar voetnoot5
De Schaepkens boden aen (indien zij't haer vertrouden)Ga naar voetnoot6
Te handelen van vreed': mits dat van stonden aenGa naar voetnoot7
Zy d'Honden zouden als in gijselingh ontfaen;
En daer voor wederom de Wolfkens tot haer zenden.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
De Schaepkens stemden zulx! o droefheyd! wat ellendenGa naar voetnoot10
Genaeckten haer zoo flucx; van d'Honden zy ontblootGa naar voetnoot11
Het een nae't ander van den Wolfkens werd gedood,Ga naar voetnoot12
Als d'Honden waren van den Wolven tand verbeten.Ga naar voetnoot13
‘Zoo varen zy die licht der ouden leer vergeten,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘De welck ons strengh verbied dat zich een yeder wachtGa naar voetnoot15
‘Te stellen zijn geweld in s'Vyands wil en macht:Ga naar voetnoot16
‘Noch dat wy nimmer ons in slaep en laten wiegen
‘Van hem die al van ouds gewoon is te bedriegen.
|
|