De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 420]
| |
[LXXIII]
Schoen-makers luystert hoe den kloecksten Schilder geestGa naar voetnoot*
U allen blijven leert by uwen houten leest.
I. Corinth. 7.
Een yeder blijve in t'geen (zoo lange als hy hier leeft)
Daer hem den lieven God zelfs in beroepen heeft.
| |
[pagina 421]
| |
LXXIII
Apelles, Schilders Prins, zijn naeckte Venus schooneGa naar voetnoot1
Bracht voor't gemeene volck in't openbaer ten toone,
Maer eenen Schoeyer heeft zijn werck berispet platGa naar voetnoot3
Om dat Vrou Venus schoe te weynigh stricken had;
5[regelnummer]
Den Schilder al terstond zo haest men hem dit anbracht,
(Dewijlt een zake was die des Schoenmakers ambacht
Betrof) heeft met t' pinceel geholpen dese fout.Ga naar voetnoot7
Waerom den Ambachtsman hoveerdigh wert en stout
Als hy na dezen zagh dat tgeene was verbetert
10[regelnummer]
T'welck hy geoordeelt had te slecht te zijn gevetert:Ga naar voetnoot10
Dies voer hy trotser voort, en voor een yeder sprack,
Dat aen Vrou Venus scheen oock vry al wat gebrack.
Apelles hoorden dit, en sprack met stillen geeste,Ga naar voetnoot13
Schoenmaker ziet wel toe, en blijft by uwen leeste
15[regelnummer]
Daer ghy u op verstaet, en weest niet zoo gereet.Ga naar voetnoot15
‘Hy dwaelt die vonnist t' geen daer hy niet van en weet.
|
|