De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 406]
| |
[LXVI]
T' kleyn Vischken Remora kan lichtelijck terstondGa naar voetnoot*
Bekrijgen een groot Schip, en stooten't inden grond.
Iob 12.
Gaet vraeght u Moeder d'Aerde op dat zij 't u bediede,
De Visschen zullen u vertellen het geschiede.
| |
[pagina 407]
| |
LXVI
Het Vischken Remora langhe eenen halven voetGa naar voetnoot1
Heeft eenen hoorn in't hooft daer't groot geweld meed' doet,Ga naar voetnoot2
Want het Antonij groot Galioen verlettenGa naar voetnoot3
Daert opgeblazen quam met volle zeylen zetten
5[regelnummer]
In't Adriatisch Meijr, en boorden't schier te grond:
Waerom Erasmus dit met zijnen gulden mond
Tot een gelijckenis gebruyckt heeft zonderlingen,
Bij't kleyne lit, de Tongh, die zulcken grooten dingenGa naar voetnoot7-8
In korten tijd beschickt, gelijck alst roer dat t' Schip
10[regelnummer]
In een goe haven stiert, oft op een herde klip
‘Schip-breucke lijden doet, Laet ons hier altijd leeren
‘Dat in't kleyn schepsel meest uyt munt de kracht des Heeren.
|
|