De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 398]
| |
[LXII]
T' is Tantalus die hier in 't water wert gepijnt,Ga naar voetnoot*
Die dorst en honger lijd, en nimmermeer verdwijnt.
Sapient. 11.
Daer hier den Mensche in heeft gezondight in dit dal,
Hy wederom zijn straf daer in oock dragen zal.
| |
[pagina 399]
| |
LXII
Eylacen! Tantalus die niet en kan verwinnenGa naar voetnoot1
Light inden Helle-vliet begraven totter kinnen,Ga naar voetnoot2
Hem hongert, en hem dorst, dat hy van smerten krijst,
En nimmermeer wert hy gelavet noch gespijst,
5[regelnummer]
Maer stadigh aen geterght: hy staet diep inden gronde
Des waters, en de vrucht hanght boven zijnen monde:
Zoo hy nae't water buckt ontzincket hem den stroom,
En grijpt hy nae de vrucht zoo wijckt den Appel-boom.
‘Maer lieve zeght my doch, is niet des gier'gen herteGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
‘Als Tantalus gepijnt, en heeft gelijcke smerte?
‘Vermits t' vervloeckte goud daer hy op is belust
‘Noch noeyt heeft zijnen dorst en honger uytgeblust,
‘Hy gaept altijd naer goud, en hoe veel geele slijcke
‘Hy vreet en inneslockt zoo'n is hy nimmer rijcke,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Maer in zijn goed verarmt: zoo dickwils als hy hapt
‘Nae goud en zilver hem t' genoegen wert ontsnapt:Ga naar voetnoot16
‘Hy derf nau zijnen darm met s' lichaems noodruft vullen,Ga naar voetnoot17
‘En wermt hem by den heert nau by een hand-vol krullen:
‘Hy heeft altijd het goud als eenen Wolf by't oor,
20[regelnummer]
‘Hy rammelt nacht en dagh in zijn vervloeckt thresoor:Ga naar voetnoot20
‘Het goud is zijnen God, dat eert hy langhs hoe kloecker,Ga naar voetnoot21
‘Hy kanckert de gemeent met overbaet en woecker:Ga naar voetnoot22
‘En als hy sterven zal zoo is al zijn beklagh
‘Dat hy zijn geld hier laet, en niet meed dragen magh.
|
|