De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 392]
| |
[LVIIII]
Hier ziedy t' schoon voorbeeld, den grooten Roomschen TempelGa naar voetnoot*
Van 't Menschelijck verbond, ons tot een goed exempel.
Eccles. 5.
Het geen gy God belooft en wilt geenssins vertrecken,
Want een mishagen heeft den Heere aende gecken.
| |
[pagina 393]
| |
LVIIII
Nvma Pompilius liet stichten binnen RomenGa naar voetnoot1
Den Tempel des Verbonds, zeer schoon en uytgenomen,Ga naar voetnoot2
Hy was heel circquel-rond in zijnen ommeloop,
T' gewelf te samen hingh gebonden knoop aen knoop.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De Romers quamen hier, t' was eenen fijnen regel,Ga naar voetnoot5
Al t' geen hier wert belooft hielt vast als eenen zegel.
‘Phy! schamen moeten zich, die nu met hunnen mondGa naar voetnoot7
‘Beloven dit oft dat, en brekent weer terstond.
‘Wie yemand yets belooft (past wel op deze leere)
10[regelnummer]
‘Is door zijn eygen woord verbonden aenden Heere:
‘Wie zijn beloft dan breeckt, die breeckt een heylig slot,
‘En spot met geenen Mensch, maer met den hoogen God.
‘Dus als ghy yets belooft, ziet oft ghy't oock kunt boeten,Ga naar voetnoot13
‘Want t' is een schuld die ghy zult God betalen moeten.
15[regelnummer]
‘Wie zijn verbond niet acht, en zijn beloft vergeet,Ga naar voetnoot15
‘Heeft een twee-snijdend zweerd voor zijnen hals gesmeed.
|
|