De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 390]
| |
[LVIII]
Archilla heeft uyt liefde, en Broederlijcker zorgenGa naar voetnoot*
Goedhertigh zijnen Vriend geholpen in 't verborgen.
Math. 6.
Werpt met u rechterhand de gaven in Gods koffer,
Dat zelfs de slincker niets en weet van uwen offer.
| |
[pagina 391]
| |
LVIII
Archilla (zoomen zeght) die milde en rijck van goedrenGa naar voetnoot1
Stond den bedroefden by als warent zijne Broedren,
Nau speurende hoe dat in grooten nood gebrochtGa naar voetnoot3
Was zijnen lieven Vriend, hem vlijtigh heeft bezocht,
5[regelnummer]
En heym'lijck onder zijn zit-kussen wech gescholenGa naar voetnoot5
Een goede somme munts, als oft hy't had gestolen.
‘Hy heeft een rijck thresoor die zo zijn goed besteed',
‘Dat hy't nau selver speurt, noch zijnen vriend schier weet,
‘De gifte blijft hem by, zijn weldaed onvergeten
10[regelnummer]
‘Hem weder inden schoot wert dobbel toegemeten.
‘Des armen dorstigh hert dat is des wijzen flesch,Ga naar voetnoot11
‘Zijn gelden hy verspaert in zijnes naesten tesch,Ga naar voetnoot12
‘Hem zelven hy besteelt, en maeckt veel goede Vrinden.
‘Die hier zijn goed verliest die zal't hier naemaels vinden.
|
|