De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 364]
| |
[XLV]
Ziet hoe den Philosooph' zijn eygen Tongh afsnijdet,Ga naar voetnoot*
Op dat hy zwijgen leere, en't ijdel spreken mijdet.
Proverb. 21.
Die zijnen mond behoed, en zijne Tongh bewaert,
Diens Ziele niet met anxst noch droefheyd wert bezwaert.
| |
[pagina 365]
| |
XLV
Den wijsen Solon (om't veel spreken te vermijden)Ga naar voetnoot1
Gingh met een scherpe vlim zijn eygen Tonge afsnijden.Ga naar voetnoot2
Men vraeghden hem, waerom? hy schreef, om dat veel quaed
De Tonge oeyt heeft gewracht, en't zwijgen noeyt geschaed.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
O Ionckheyd! luystert toe, het dient u zonderlingenGa naar voetnoot5
Om leeren uwe Tongh van veel geklaps bedwingen.
Welspreken is een deughd, wel zwijghen oock een konst,
Die hier de mate in treft verkrijght een groote gonst.
Natuur zorghvuldigh om ons hier in te verstercken,
10[regelnummer]
Heeft onzen mond verzorght met dobb'le bollewercken,
Op dat de losse Tongh niet licht uytbarsten mocht
Met eenigh schand'lijck woord, dat boven inde locht
Als eenen Vogel stijght, en als het is ontvlogen
Niet licht'lijck wederom kan werden ingetogen:Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Dat ick oeyt stille zweegh my noeyt en heeft berout,Ga naar voetnoot15
Maer wel dat ick te veel geklapt hebbe en gekout.Ga naar voetnoot16
De Heydenen die steeds hier inne vlijtigh leerden
Harpocratem als God des stillezwijgens eerden,Ga naar voetnoot18
Die met den vinger op den mond hun onderwees,
20[regelnummer]
Inhoudende de stem het zwijgen elck aenprees.
Pythagoras snijd oock als met een vlimme oft messeGa naar voetnoot21
Het vele sprekens af, als hy voor d'eerste lesse
De Ieughd vijf iaren langh leert zwijghen en verstaen,
T'is noodigh dat wy noch by hem ter scholen gaen;
25[regelnummer]
‘Want zedigh stilgezwijgh, en niet het vele spreken
‘Dat zie ick alle dagh ons allen noch ontbreken.
|
|