De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 360]
| |
[XLIII]
Den Walschen Hercules hier aerdigh en perfecktGa naar voetnoot*
De lieden met zijn Tongh schoontaligh tot zich treckt.
I. Cor. 13.
Wanneer ick liefdeloos schoon spreke eens Engels tael,
Wat ben ick anders dan een luydende metael?
| |
[pagina 361]
| |
XLIII
Den Walschen Hercules (daer veel van is gezongen)
Met gulden ketenkens aldus aen zijnder Tongen
De volck'ren had gehecht; t'welck zoo vele is gezeyd
Dat een schoontaligh man door zijn welsprekentheyd
5[regelnummer]
De menschen tot zich treckt, en vele groote scharen
Bestiert, als oft zy aen zijn Tongh gebonden waren:
T'is daerom datmen noch wel zeght na d'oude sloer,Ga naar voetnoot7
Hy klapten my zoo schoon, hy kreegh my aen het snoer:Ga naar voetnoot8
Tis daerom datmen zeght, dat met zijn zoete snaren
10[regelnummer]
Orpheus in't wilde wout de Dieren konde paren:Ga naar voetnoot10
T'is daerom datmen zeght, dat Amphion in't veld
Heeft Thebes opgebout een stat groot van geweld:Ga naar voetnoot11-12
‘Welsprekentheyd verzelt met Billigheyd en Reden,Ga naar voetnoot13
‘Het sterckste wapen is dat yemand mochte smeden,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
‘Het bind de herten t'saem, en maeckt van velen een,
‘Gelijck het lijf bestaet uyt veelderhande leen.
|
|