De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 356]
| |
[pagina 357]
| |
XLI
Het zeltsaem Monster Sphinx (dat den Thebaners quelden)Ga naar voetnoot1
Dit raedsel Oedipo op't alderscherpst voorstelden:
Vier voeten, twee, en drye, heeft ergens eenigh Dier,
Dat niet en heeft als stem, en stem verandert schier,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Dat geen Dier meer zoo doet, van al wat vlieght om hooge,Ga naar voetnoot5
Oft zwemt in natte Zee, oft wandelt hier op't drooge,
Maer als op voeten veel dit Dier begint te gaen,
Begint hem al zijn Jeughd, en al zijn kracht vergaen.
Dit Dier (zeght Lai Zoon) ick zal't u haest ontknoopen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dat is den Mensche die ter Weereld komt gekropen,
Die eerst op hand en voet, als op vier beenen gaet,
Zoo lange tot hy recht op zijn twee voeten staet:
Maer als den Ouderdom met zuchten en met steenen
Aenbreeckt, hy zwack en kranck op eenen stock moet lenen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En als drije voetigh gaen met zijnen doornen stafGa naar voetnoot15
Nae zijn engh kerckhof toe, tot dat hy valt in't graf;
Den Rader naulijcx zwijght, t' woord is nau vande lippen
Oft Sphinx breeckt zijnen hals, en werpt zich vande klippen.
|
|