De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 354]
| |
[XL]
Ziet hoe den Philosooph' hier aende Tafel dut,Ga naar voetnoot*
En den gezonden Wijn gesparighlijcken nut.
I Timoth. 5.
O Zone! ick rade dy (uyt zorge die ick drage)
Gebruyckt een weinigh Wijns, om uwe quade mage.
| |
[pagina 355]
| |
XL
Hier zit de Wijse-man, hy laet hem niet meer tappenGa naar voetnoot1
Tot t' noenmael, dan alleen drije matelijcke nappen,Ga naar voetnoot2
Hy slacht den Dronckaerd niet, die nimmermeer en kan
Vytblusschen zijnen dorst, gelijck den Ocean,
5[regelnummer]
Die alhoewel hem steeds de bomen, en de vlietenGa naar voetnoot5
Zoo vele waters in zijn glazen kruycke gieten,Ga naar voetnoot6
Noch nimmer is verzaed: zoo oock den dronckenbol
Hoe vele dat hy drinckt, zoo'n is hy nimmer vol:Ga naar voetnoot8
Maer den Wijs-gieren heeft de soberheyd verkoren,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En laet een druppelken onnut niet gaen verloren.
‘Die zoo den Wijn gebruyckt, die zoo de druyven leest,
‘Wort vanden Wijn gevoed nae't lijf, en nae den geest,
‘Den geest hy levend' maeckt, het herte sterck en ionger,
‘De hersnen zuyvert hy, en wecket gragen honger,
15[regelnummer]
‘T'bleeck aenzicht hy verdrijft, verwermt het koude bloed,
‘En ons teer lichaem hy lange in gezondheyd hoed.
|
|