De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 336]
| |
[XXXI]
Ziet hier den ys'ren Eeuw, daer deene d'ander terght,Ga naar voetnoot*
De Weereld is vol strijds, en heel in't quaed vererght.
Gen. 4.
Des Weerelds vierde deel sloegh Cain, en was niet wijzer;
Hy bouden d'eerste Stat, en Tubal vond het yzer.
| |
[pagina 337]
| |
XXXI
Doen 't yzer quam in't licht uyt t'ingewand der eerden,
Klep, klep, het Aenbeelt gingh, men smeden niet dan zweerden;
Rechtveerdigheyd uyt vrees weer naer den Hemel treckt,
Het Aerdrijck wert terstond met Menschen bloed bevleckt,
5[regelnummer]
Den Krijgh wert opgequeeckt, men gingh de zinnen scherpen
En met den blinden Mol een aerden wal opwerpen,
Het Kalfs-vel wert gereckt, men maeckten flocx een Trom,Ga naar voetnoot7
Den Mensch wert loos in 't quaed, en inde wijsheyd dom,
Men kreegh een bonten vlagh gewonden om de stengen,
10[regelnummer]
Men gingh vierkantigh t' Heyr in zijn slaghorden brengen,Ga naar voetnoot10
Den Horen onraed blies, de Trommel sloegh alarm,
De vreeze wert verdooft, en 't bloed in 't herte werm,
Het eene Heyr verwan, het ander is gevloden,Ga naar voetnoot13
Het veld dat wert bedeckt met mennigh duyzent dooden,
15[regelnummer]
Men rieper niet dan moord, daer wert een groot geschreeu,
En zoo quam op de hand den dullen ys'ren Eeuw'.Ga naar voetnoot16
|
|