De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 330]
| |
[XXVIII]
Merckt hoe rechtveerdigh dat Perillus raeckt ter doodGa naar voetnoot*
In zijnen kop'ren Stier, die hy voor and'ren goot.
Psal. 7.
Den Goddeloozen graeft den put naer zijnen zin,
Maer als hy't heeft gedaen, valt hy daer zelver in.
| |
[pagina 331]
| |
XXVIII
Den konstigen Perill' (die op het alderblootsteGa naar voetnoot1
Den gieter Myron zelf in zijne konst naebootste)Ga naar voetnoot2
Goot eenen kop'ren Stier, die hy om zijnder konstGa naar voetnoot3
Den Tyran Phalaris (om raecken in zijn gonst)
5[regelnummer]
Eerbiedighlijcken schonck: maer als hy voor den Koningh
Verscheen, om naer zijn werck te krijgen zijn belooningh,
Sprack den Tyran tot hem, Zeght my, du kloecker geestGa naar voetnoot7
Wat zoud' men mogen doen met dit gehoornde Beest?Ga naar voetnoot8
Heer Koningh (zeyde hy) den Stier die heeft een wyde
10[regelnummer]
Vierkante venster in het midden van zijn zyde,Ga naar voetnoot9-10
Waer in men werpen zal den boozen t'sijnder straf:
Wanneer den quaden nu in dit metalen graf
Met hitte wert gepijnt, zal hy den Stier doen brullen,
En met een luyd geloey, de ruyme locht vervullen.
15[regelnummer]
Wel aen (sprack den Tyran) t'is best ghy't eerst verzoeckt;Ga naar voetnoot15
Men greep hem byden kop, zijn kunst heeft hy vervloeckt,
Geen klagen hier en holp, men most het recht vervolgen,Ga naar voetnoot17
Den dooden Stier heeft hem al levende op gezwolgen.
‘Dies, ô ghy kunstenaers! denckt dat in s'werelds perck
20[regelnummer]
‘Een yeder wert geloont nae zijnder handen werck.
|
|