De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 328]
| |
[XXVII]
Ziet hoe den Assyrier verwijft gelijck een kind,Ga naar voetnoot*
Zijn hand slaet aende spille, en zijnen rocken spint.
3. Regu. 11.
Doen Salomon zoo veel boelagien had verkoren
Wert hy zoo gantsch verwijft, dat alles liep verloren.
| |
[pagina 329]
| |
XXVII
Sardanapalus ô! wat helpen v drije mijtenGa naar voetnoot1
Daer ghy de spille om draeyt? het dient tot u verwijtenGa naar voetnoot2
Dat ghy zoo heel verwijft, en zelfs den rocken spint,Ga naar voetnoot3
Dit harnasch past u niet, wat zijdy dul, oft blind?Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Den Scepter voeght u best, om daer meed' te bestieren
V onverwonnen erf, het Rijck der Assyrieren:
Ghy slacht Alcmenae Zoon, die (hoe ontsien en trots)Ga naar voetnoot7
De schoone Omphale geeft zijn pijlen, en zijn knods,
En wisselt al zijn tuygh, (ô zotte minne-grillen!)
10[regelnummer]
Voor eenen spinrock, en een hand vol ronde spillen.
O groote minne-kracht! die wonderlijck uytmunt.
Als ghy een manlijck hert zoo heel verwijven kunt.
‘Als ghy eens Koninghs ziele in uwe boeyen kluystert
‘Is al de Majesteyd van zijne Kroone ontluystert,
15[regelnummer]
‘Zijn wijsheyd ongheacht, zijn mogentheyd vervoert,Ga naar voetnoot15
‘En door zijn hoerery wert tganssche rijck verhoert:
‘Daer 't Hof van minne brand, wert (eer men 't soude wanen)
‘Het land een vuyl Bordeel, vol lichte Courtisanen.
|
|