De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 326]
| |
[pagina 327]
| |
XXVI
De heydenen voorheen, den Doon ter eerden brochten,Ga naar voetnoot1
Wiens bleeck besturven hooft met lauwer was omvlochten,
Den Keyser nieusgier om hier d'oorzaeck van verstaen,Ga naar voetnoot3
Spreeckt zijne honigh bije den wijzen Bias aen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Zeght, ô wijsgieren! zeght, waerom men dies ten tooneGa naar voetnoot5
Den Doon ten grave brenght omvlochten met een Kroone?
‘Heer Keyzer (zeght hy) t'is om dat hy voor gewis
‘Van alderleije ellende en smerte ontslagen is,
‘Dat hy voleyndight heeft den loop met zijne voeten,
10[regelnummer]
‘En af geleyd de schuld die wy betalen moeten,
‘Dat hy in zijne dood de Dood verwonnen heeft,
‘En hier gesturven is op dat hy elders leeft.
|
|