De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 322]
| |
[XXIIII]
Hoe eenen armen Man (t' is wel aenmerckens weert)Ga naar voetnoot*
Door een gelijckenis den Keyser heeft geleert.
Exod. 23.
Geschencken niet en neemt van vyanden noch vrinden,
Want zy des Rechters ooghe, en t'siende recht verblinden.
| |
[pagina 323]
| |
XXIIII
Den Keyzer langhs den wech aldaer hy gingh spacerenGa naar voetnoot1
Zagh eenen Armen man vol puysten en vol zeeren,
Waer op de vliegen vast al greetigh en verwoed
Zich mesten vet en dick, met etter en met bloed,
5[regelnummer]
Den Koningh wert beweeght' en mocht dit niet verdragen,Ga naar voetnoot5
T'sae Pagie (zeyde hy) dees vliegen wilt veriagen:
Neen sprack den Armen man, ey lieve laet doch dat,
Dees vliegen zijn verzaed, dees krekels zijn nu zat,Ga naar voetnoot8
Veriaeghdy desen zwerm; zoo komter weer een ionger,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Met nieuwen appetijt, met gragen verschen honger,
En zullen van mijn vleesch en bloed hun zelven voen
Met meerder pijn en smert dan my nu deze doen:
Den Keyzer dedet vremt, deze antwoord met groot wonderGa naar voetnoot13
Hem in zijne ooren klonck gelijck als eenen donder:
15[regelnummer]
‘Hy mocht gedencken, oft den Rechter die van goed,Ga naar voetnoot15
‘En gelden is verzaed, t'recht zoo veel hinders doet
‘Als eenen kalen vinck die eerst t'gedingh zal schiften,Ga naar voetnoot17
‘En eet den armen op met gaven, en met giften.
|
|