De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 302]
| |
[XIIII]
In Momi scheel gezicht geen dingen zijn volmaeckt,Ga naar voetnoot*
Al schort maer aenden dans dat Venus toffel kraeckt.
Iud. I.
De booze Lasteraers (waer zy oock zijn gezeten)
Die lasteren het geen zy zelvers niet en weten.
| |
[pagina 303]
| |
XIIII
De Goden quamen t' saem in s' Hemels opper-zael,
Om nutten met genught een heerlijck Avondmael,
Den Rey was niet zo haest vergadert, oftmen deckter
Des Tafels breeden rugh met Ambrosijn en Nectar,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Men schickten zich ten disch, men at, men dronck, men loegh,
Geen dingen hier gebrack, daer was van als genoegh:Ga naar voetnoot6
Het mael was nauw gedaen, men gingh de zinnen scherpen,Ga naar voetnoot7
En op den zoeten toon van Fluyten en van Herpen
Aenvangen eenen dans: vrou Venus zoete snolGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die maeckten meen'gen spronck, en luchte kabriol:Ga naar voetnoot10
Maer Momus inden hoeck (die altijds kloeck en wacker
Eens anders Hofken wied, en zijnen eygen Acker
Van 't onkruyd laet vertreen) riep duydelijck en plat,Ga naar voetnoot13
T'gekraeck van Venus schoen den dans bedorven had.
15[regelnummer]
‘Dus waer den spotter zit, men zijne tongh hoort lispen,
‘Hy vind in yeders doen yets dat hy magh berispen.
|
|