De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 300]
| |
[pagina 301]
| |
XIII
Cupido en de Dood zich leyden om te slapenGa naar voetnoot1
In een zacht Bloemen-dal, met hun getuygh en wapen,
Maer als zy beyds te gaer ontwaken uyt den dut,
Onwetende nam d'een des anderen geschut:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Het domme Minne-wicht gingh schieten met der ylen,Ga naar voetnoot5
De herten die hy trof, haest storven van de pylen:Ga naar voetnoot6
De Dood de blinde Dood, waer zy de borst doorklieft
Des grijsen Ouden mans, daer queelt hy vande liefd'.
‘Daerom ist dat (hoe vreemt het schijnt in onzen zinne)
10[regelnummer]
‘Den Iongen dickwils sterft, en d'Oude queelt van minne:
‘Daerom ist dat de Ieughd als eene Bloem valt af
‘Van heuren groenen steel, geblixemt in het graf,
‘En dat het Minne-vuyr des Ouden hert doorkruypet,
‘En pynelijck hem t'mergh uyt zijn gebeenten zuypet,
15[regelnummer]
‘Dat wegh gerucket wert den Ionghlingh als een dief,
‘En dat den Ouden stock vrijt om zijns herten lief.Ga naar voetnoot16
|
|