De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 296]
| |
[XI]
De Vreed' veel overvloeds een yeder maeckt gemeen,Ga naar voetnoot*
Wanneer den dullen Krijgh met voeten light vertreen.
Iob 22.
Vereenight u met God, hebt vrede in u gemoeden,
Ghy wert uyt zijnen schoot gezegent met veel goeden.
| |
[pagina 297]
| |
XI
Ziet Cornucopia met heuren vollen HorenGa naar voetnoot1
Ontluycken, twylen Mars al schuymende van toren
Met zijn Bellona light getreden met de voet:Ga naar voetnoot2-3
Gekneust is zijnen schilt, en zijnen stalen hoet:
5[regelnummer]
Zijn yser is verstompt, en zijne spiets gebroken:
Zoo dapper heeft de Vreed' zich over hem gewroken.
Duert langhe, ô zoete Vreed'! dat eeuwigh voor dy buyghGa naar voetnoot7
Den dullen God des krijghs met al zijn wapen-tuygh:
Verstickt zijn moort-trompet, en laet zijn vendels rotten,
10[regelnummer]
Scheurt zijn banieren al, en werptse voor de motten:
Zijn woedige Tropheen vernielt hoe schoon en weerd:Ga naar voetnoot11
Maeckt van zijn spiets een zeyn, een kouter van zijn sweerd,Ga naar voetnoot12
Op dat den Acker-man weer met een goet genoegen
Magh onzes Moeders rugh doorvoren, en doorploegen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En Ceres wederom toewijden met genuchtGa naar voetnoot15
Het eerste veld-gewas het eerste van zijn vrucht.
|
|