De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 292]
| |
[IX]
Ziet hoe een zeldsaem kruyd (ô wonderlijck bedrijf!)Ga naar voetnoot*
Het leven weder brenght in een ghesturven lijf.
Sap. 16.
Geen kruyd noch plaester heeft Israël in 't gemeen
Genezen, dan ô Heere! u eeuwigh Woord alleen.
| |
[pagina 293]
| |
IX
Twijl Esculapius vast wandelt op en neder,Ga naar voetnoot1
En tot gezondheyd zoeckt de kruyden groen en teeder,
Hy eenen Herder ziet, die in een dal gezwintGa naar voetnoot3
Strijd met den Basilisc', welck hy op 't lest verwind,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Door kracht en middel van een deel gevlochten blaren,Ga naar voetnoot5
Daer zijn hooft-slapen beyd met overschaduw't waren:
Dies Esculapius hem vuyrich daer om bad.
Maer nauw den Herder hem dees gift geschoncken had,
Den loozen Basilisc' die haddet haest vernomen:
10[regelnummer]
Dies hy om strijden weer is haestigh aengekomen.
Maer, laes! den Iongelingh te zwack viel en te light,
Hy storf zo haest hy zagh t' wreet Monsters aengesicht.
Het welck den grooten Arts nauw ziende, hem gewreven
Heeft met hetzelfde kruyd, en bracht hem zo ten leven.
15[regelnummer]
T'welck als ick 't overdenck, gaet boven mijn verstand,
Dat zulcken grooten kracht het kruyd is ingeplant.
|
|