Terugschrijven
(1987)–Jacq Firmin Vogelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Van utopie naar atopieHij (de Khan) zegt: ‘Alles is nutteloos als de laatste aanlegplaats slechts de helse stad kan zijn, en dáár zuigt de stroom ons toch uiteindelijk naar toe, in een steeds nauwer wordende spiraal.’ | |
[pagina 229]
| |
Tegen utopieEen willekeurig citaat, uit een commentaar van Marion Gräfin Dönhoff (in Die Zeit van 16 oktober 1981), getiteld ‘Flucht in die gemeinsame Angst’: ‘En nu zou het resultaat van drie jaar zwoegen’ (van Helmut Schmidt om de Amerikanen zover te krijgen dat ze eind november officiële onderhandelingen met de Sovjetrussen beginnen) ‘op het spel worden gezet, omdat enkele idealisten geloven dat de vrede meer gediend zou zijn met ontwapening, dat de juiste gezindheid, vredelievendheid dus, voldoende is om de gewenste toestand te bereiken. Wanneer je deze discussie voert met overtuigde leden van de Vredesbeweging, kun je vaststellen waarom het zo moeilijk is elkaar te begrijpen. Hier staat namelijk ratio tegenover emotie.’ Een doorzichtige maar nog altijd effectieve truc: ter eigen legitimatie stel je een reeks tegenstellingen op. Aan de ene kant realiteitszin, Sachzwang, ratio, aan de andere kant idealisme, wereldvreemdheid, emotie (‘emotioneel verlangen naar vrede’). Deze truc werkt zolang rationeel een onbetwiste grootheid is: rationeel = realistisch = objectief. De realist is te herkennen aan de zinswending ‘nu eenmaal’: mensen zijn (van nature) nu eenmaal zus of zo, de wereld is nu eenmaal verdeeld in twee machtssferen, de bom is er nu eenmaal, we hebben nu eenmaal een leger, enz. De realist spreekt trouwens ook bij voorkeur in de wij-vorm, namens ons. En denken is slechts toegestaan als voldaan is aan de premisse van het nueenmaal van de onomstotelijke feiten. Op de meest eenvoudige vragen die vóór het nu-eenmaal liggen (bij voorbeeld vragen naar de ratio van het astronomische bedrag dat aan bewapening wordt uitgegeven) rust een taboe. Dromen zijn bedrog, zal de reactie van de burgerman zijn op wensen die niet in zijn kraam passen; een andere burgerman, met een iets grotere woordenschat, zal hetzelfde utopisch noemen. Dat is het wasseretteniveau. Maar is er zoveel verschil met de onhaalbare kaart van sociaaldemocraten en liberalen van redelijk progressieve snit die per se niet verder willen kijken dan de vologende stap? Alles wat verder reikt noemen ze onuitvoerbaar; wat speculatief is of alleen maar moeilijk realiseerbaar, wordt door hen hooghartig geridiculiseerd. Niets is erger dan dat soort ‘realisten’ aan de macht. | |
[pagina 230]
| |
Er is echter nog een derde argumentatie tegen de utopie, afkomstig van mensen die de utopie niet categorisch afwijzen maar als belangrijkste bezwaar tegen de bestaande utopieën hebben: dat de nieuwe omgekeerde wereld geen verbinding heeft met de verkeerde wereld vanwaaruit ze wordt geprojecteerd. Vrijwel elke utopie begint op grote afstand van de reële wereld, of in de ruimte of in de tijd. Omdat in de utopie het luchtkasteel uit het niets verschijnt, hoeft over de bouwkosten ervan niet gesproken te worden - zo formuleerde het Ernst Bloch, die tegenover de utopie als geliefde verte de concrete utopie stelde zoals hij die in het oorspronkelijke marxisme gehanteerd zag. | |
GeschiedenisDe oudste utopie ontstaat gelijktijdig met de stad. Tot de 19e eeuw heeft de utopie niet met toekomst te maken gehad maar ging het om een in de ruimte geprojecteerd ideaal, een ver weg gelegen gelukkig land (meestal een eiland). Tot de 15e eeuw is het de herinnering aan een Gouden Tijdperk, bij Plato een geïdealiseerd Sparta, bij de Griekse utopisten een eiland van de zon. In het vroege christendom is het een prospectieve verbeelding van een Koninkrijk Gods, een aards paradijs of het Derde Rijk, het spirituele tijdperk van het tertium evangelium dat zal komen na het tijdperk van de Vader, het Oude Testament van de Wet, en het tijdperk van de Zoon, het Nieuwe Testament van de Liefde. De Renaissance schept het prototype van de moderne utopie, het land Nergens van de heilige Thomas Morus: een omgekeerde, betere wereld. Toen Columbus Amerika ontdekte was hij eigenlijk op zoek naar het beloofde land. Meer dan wie ook heeft hij de grondslag voor het utopische denken gelegd doordat de ontdekking van andere samenlevingen het besef deed ontstaan dat er elders beschavingen mogelijk waren met een andere voorgeschiedenis dan die van Europa dat voortaan nog alleen maar één model onder vele andere zou zijn. De wereld werd geopend en men droomde van opnieuw ontdekte eilanden die men bereikte door een reis in de ruimte. Het genre was daarmee vastgelegd, de spelregels bepaald: nadat eerst getoond is hoe slecht de wereld is, begint een reis vol avonturen, welk relaas des te langer wordt uitgesponnen | |
[pagina 231]
| |
naarmate de auteur doorheeft hoe stomvervelend de eigenlijke utopie wel is. De reis eindigt, meestal ten gevolge van schipbreuk, in de utopische wereld. Wat volgt is een boedelbeschrijving: een gids geeft de vreemdeling tekst en uitleg van het systeem van geluk. De beschrijving volgt een vast stramien: er moet worden uitgelegd welke regeringsvorm er bestaat, hoe de verhouding tussen mannen en vrouwen is, hoe de arbeid is geregeld (bijna altijd in combinatie met straf), hoe de liefde en de voortplanting gereguleerd worden, de opvoeding, het onderwijs enz. Vooral die zaken in het leven die van het toeval en individuele wensen afhankelijk zijn, van willekeur dus, worden tot in de puntjes geregeld en gecontroleerd. In de utopie mogen wensen maar één richting uit, namelijk die van het volmaakte geluk. Twee renaissance-utopieën staan model voor de utopieën die in de volgende eeuwen geschreven worden: Utopia van Thomas Morus en De Zonnestad van de Calabrese monnik Tommaso Campanella. De geografische situering van de Zonnestad is een verwijzing naar Utopia. Taprobane is het eiland waar in het eerste boek van Utopia, zoals Petrus Aegidius verhaalt, Raphael Hytlodeus beland was, Ceylon of misschien ook wel Sumatra. Deze verwijzing neemt evenwel niet weg dat de utopieën van More en Campanella elkaars tegenpolen zijn. Bloch noemt ze in Das Prinzip Hoffnung ‘de utopie van de vrijheid’ en ‘de utopie van de orde’. De utopie van More werd gedestilleerd uit de slechte wereld zoals in de alchemie goud uit lood, in de Zonnestad werd een orde van bovenaf opgelegd en wel letterlijk. Het menselijk leven werd tot in de kleinste details geordend naar de makrokosmische wetten van astrologische constellaties. Beide utopieën zijn niet zozeer te lezen als een in de toekomst geprojecteerd wensbeeld, laat staan als voorspellingen, maar eerder als pogingen om een gesloten middeleeuwse samenlevingsvorm te herstellen in een wereld die inmiddels door geografische en wetenschappelijke ontdekkingen oneindig veel groter was geworden. In de negentiende eeuw ontstaat de derde grote breuk in de geschiedenis van de utopie die parallel loopt aan de geschiedenis van het westerse denken. Pas in deze periode wordt de utopie iets dat er nog niet is of dat alleen bestaat als niet gerealiseerde mogelijkheid, te beginnen met Saint-Simon en Fourier die getuige | |
[pagina 232]
| |
hun eigen experimenten hun plannen uitdrukkelijk geen hersenspinsels wilden laten blijven. Hún wereld bereikt men door een reis in de tijd. Het prototype van de toekomstroman werd in 1772 geschreven door Louis-Sébastien Mercier, L'An 2440. Het motto van de roman, ontleend aan Leibniz, geldt voor alle utopieën: ‘Het heden gaat zwanger van de toekomst’. Niettemin blijft de reis in de toekomst, zelfs in de meest geavanceerde technische utopie, een projectie van tradities uit het verleden. Er is ook geen literair genre dat zó zeer aan conventies gebonden is als de utopische roman. | |
Wie zijn de utopisten van tegenwoordig?In de lange traditie van het utopische denken waren het vooral filosofen en schrijvers die op schaal een wenselijke wereld knutselden, veelal in de illusie dat het een ongerepte voorstelling was, terwijl de elementen waaruit zij hun modelwereld samenstelden aan het gedachtengoed van hun eigen tijd waren ontleend. Als beeld van een ideale toekomst of een ideale wereld elders behoort de utopie strikt tot het heden. Hetzij als onmogelijkheid, hetzij als mogelijkheid, hetzij als wens, hetzij als schrikbeeld is ze reëel. Als denkbare wereld is de utopie even werkelijk als een tekst - en goed beschouwd is de utopie per definitie nooit meer dan een tekst, een (voor)geschreven wereld. Na de golf van utopische romans eind vorige eeuw is er nauwelijks nog een filosoof of schrijver die een complete toekomstige wereld durft te presenteren. De ironie wil dat anderen minder angstvallig zijn in het ontwerpen van een toekomst voor allen: politici, militaire strategen, economen, architecten, verkeersdeskundigen, managers, politiemannen. Opmerkelijk is vooral de zelfverzekerdheid van deze technocraten die te werk gaan alsof zij de toekomst (van anderen) in pacht hebben. In de wereld waarvan zij dromen heerst orde en veiligheid, sociale stabiliteit, innerlijke zekerheid, algehele controleerbaarheid en, wat misschien wel het belangrijkste is, staat betrouwbaarheid gelijk aan instemming. Wie de macht heeft, hoeft zijn dromen niet eens meer op te schrijven. En het begrip utopie is alleen al hierom verdacht dat zelfs de grootste dictators zich hebben kunnen voordoen als con- | |
[pagina 233]
| |
crete dromers die utopische idealen uitvoerden. Eén ding hebben die utopische dromen in elk geval met de klassieke utopie gemeen - misschien wel het centrale kenmerk: dat het om organisatiemodellen gaat die alleen effectief zijn indien ze voor iedereen gelden, voor iedereen zonder enige uitzondering - het totale geluk kent immers geen uitzonderingen. Een utopist van nu, een van de velen: Dr. Horst Herold, president van het Westduitse Bundeskriminalamt. In een gesprek met Der Spiegel droomt hij hardop van een strafproces waarbij geen getuigen en zelfs geen rechters meer nodig zullen zijn: ‘Wanneer de dataneurose er niet was, zou dat een eenvoudige kwestie zijn. De Duitse politie beschikt over naar schatting zo'n 15 miljoen dossiers van misdrijven. Sinds jaar en dag is daar alles bijeengebracht, waarom mensen verdovende middelen gebruiken en waarom zij bij apotheken inbreken om die te bemachtigen; waarom mensen abortus hebben gepleegd en waarom ze dit of dat doen, hoe ze op het pad van de misdaad zijn beland enzovoort. Al die kennis is voorhanden, we weten alleen niet wat we eigenlijk weten. Kon je die kermis maar benutten en samenvoegen tot een portret van de samenleving! Je zou dan namelijk de mogelijkheid geopend hebben voor een therapie. Of anders gezegd: wat ik nastreef is de politie als instrument voor een maatschappelijke diagnose. - Dat is de “maatschappelijke gezondheidstaak van de politie” zoals u dat eens heeft genoemd? - Ja, stelt u zich maar eens voor wat een winst dat voor ons zou betekenen: met een druk op de knop kan ik verbanden leggen, tussen vingerafdrukken en erfelijkheid, lichaamslengte en misdaad. Ik weet niet of zulke verbanden bestaan, waarschijnlijk niet - biologische causaliteit is zeldzaam. Maar ik kan ook verbanden leggen tussen echtscheiding en delictfrequentie, drankzucht en het verwaarloosde kind, drugs - kortom: hoe mensen tot iets komen. Ik kan voortdurend als een arts - vandaar het woord maatschappelijke gezondheidsdienst - de pols van de maatschappij voelen en met behulp van rationeel inzicht ons rechtssysteem dynamisch houden.’ Een al even transparante staat werd driehonderdvijftig jaar eerder op papier gezet door Campanella: de Zonnestad, met aan | |
[pagina 234]
| |
het hoofd de Metafysicus (de priestervorst Sol, bijgestaan door drie magistraten Pon, Sin en Mor, ofte wel Macht, Wijsheid en Liefde), een samenleving gebaseerd op de biecht (alles wat in de diverse lagen van de bevolking gezegd wordt komt via tussenpersonen de Hogepriester ter ore). Uiteraard komt ook de rechtspraak aan de orde: ‘Het proces geschiedt zonder processtukken; in aanwezigheid van de rechter en Pon wordt het pro en contra naar voren gebracht; direct hierna volgt het vonnis (of de vrijspraak) door de rechter. (...) Niemand kan sterven, tenzij het gehele volk in vereniging de veroordeelde ter dood brengt (...). Allen smeken God dat Zijn toorn bedare, en klagen en treuren dat zij zojuist een besmet lid uit het lichaam van de republiek hebben weggesneden. Het streven is de veroordeelde zelf het vonnis te laten aanvaarden, en men spreekt hem net zo lang toe tot hij overtuigd is en zegt de straf te verdienen. (...) Voorts dient ge te weten dat een zondaar die uit vrije wil, zonder een aanklacht af te wachten, zich bij de magistraten vervoegt, zichzelf beschuldigt en om bestraffing verzoekt, wordt vrijgesproken indien de zonde niet algemeen bekend is geworden, terwijl indien er geen aanklacht volgt, de strafmaat wordt verlicht.’ De therapeutische samenleving van nu schijnt bij de staf van de Zonnestad in de leer te zijn geweest. | |
Een doorzichtige wereldAlles in de utopie is geregeld en dat steeds uitdrukkelijk op basis van opperste rationaliteit. Maar goed beschouwd heeft die rationaliteit alleen betekenis achteraf: de wijze waarop de ideale samenleving in elkaar steekt is een aaneenschakeling van tijdloze rituelen die pas in tweede instantie gerationaliseerd worden. De rationaliteit bestaat dus eigenlijk alleen maar in de uitleg (in de toelichting aan de bezoeker) van de menselijke verhoudingen in de utopie. Het ontstaan van deze definitieve samenlevingsvorm blijft in het duister, omdat nooit duidelijk wordt hoe de transformatie van de voor-utopische vormen heeft plaats gevonden. Wat alle utopieën met elkaar gemeen hebben - en ik heb het nu met opzet over het gestaalde prototype, over een soort synthetische utopie waaruit alle andere gedestilleerd zouden kunnen worden - is dat ze zich richten tegen één vijand in het bijzonder: de | |
[pagina 235]
| |
tijd. De utopie heeft geen gisteren en evenmin een toekomst. In de utopie moet tijd worden afgeschaft daar elke vorm van ontwikkeling de ideale toestand in twijfel zou trekken; als er ontwikkeling is kan het blijkbaar beter en is er dus geen ideale samenleving maar alleen een betere. En met de tijd als hoofdvijand wordt vooral ook de vrijheid bestreden, in naam van de Vrijheid, en wordt de geschiedenis buiten werking gesteld, omdat de geschiedenis complex, tegenstrijdig, onvoorspelbaar en oncontroleerbaar is. Het utopische prototype is eigenlijk helemaal geen ideale stad, geen produkt van de fantasie, maar een rekenmodel, een modelwereld. Model in de betekenis van verkleinde afbeelding én voorbeeld. De abstractie van de reëel bestaande wereld heeft een normatief karakter: de wereld moet abstracter worden om haar daardoor beter beheersbaar en controleerbaar te maken. In die model-wereld is alles gezuiverd van de asymmetrie, van onregelmatigheden en uitzonderingen, alles is op orde gebracht. Het toeval is volstrekt uitgebannen en daarmee de geschiedenis, geschiedenis ís immers toeval. Nu zou men kunnen denken dat de anti-utopie, die sinds de vorige eeuw de euforische utopie overvleugeld lijkt te hebben, het tegendeel van dit alles is. Eerder is de anti-utopie een geperfectioneerde versie van de systematische utopie. Qua rekenwerk, ordelievendheid en antivrijheidslievendheid doet de anti-utopie van Huxley, Zamjatin, Orwell niet onder voor de gewone utopie waarvan ze een tot in het extreme of tot in het absurde doorgevoerde vorm is. Alles in de utopie is gericht op hygiëne en op doorzichtigheid, en nog voor het woord Verlichting bestond, bestond het idee al in de utopie van de Glazen Stad waar alles doorzichtig en overzichtelijk, waar iedereen zichtbaar en controleerbaar is. Tussen positieve en negatieve toekomstbeelden is vaak weinig verschil, de Civitas Solis van Campanella verschilt nauwelijks van Heliopolis en Gläserne Biene van Ernst Jünger - veranderd is vooral onze blik. In de utopische wereldstad is alles rein, doorzichtig, overzichtelijk, harmonieus, ordelijk. Het centralistisch model vertoont alle sporen van de schrijf- of tekentafel. Omdat er één samenhangende samenlevingsvorm moet worden ingevuld, is het onvermijdelijk dat de Staat boven het individu gaat en dat individu- | |
[pagina 236]
| |
ele aspecten tot een minimum beperkt worden. Geen wonder dat er dan zulke frappante overeenkomsten te zien zijn met het (concentratie)kamp, de (woon)kazerne, enzovoort, kortom met de feitelijk bestaande collectieve organisatievormen. De utopist gaat uit van een machtshiërarchie; als hij schrijft is hij ook daadwerkelijk de regisseur die alle touwtjes in handen heeft. Openhartig verklaart Johann Valentin Andreae aan het begin van zijn Christianopolis (1619): ‘Aangezien ik zelf niet graag gestraft word, heb ik voor mezelf een stad gebouwd waarin ik de hoogste macht zal kunnen uitoefenen.’ ‘Utopieën zijn uitvoerbaar; de vraag is alleen hoe we kunnen beletten dat ze worden uitgevoerd’ (Berdjajev). Te vrezen valt dat we allang in een utopie leven. In elk geval mag niet vergeten worden dat het heden ooit ook eens toekomst is geweest. | |
De verbeelding schiet tekortUtopieën moeten gelezen worden, en misschien wel in de eerste plaats om te zien hoe beperkt - én beperkend - de fantasie is, juist wanneer ze allesomvattend wil zijn. In The Diothas (1883), die de voorloper heet te zijn van de beroemde toekomstroman Looking Backward van Bellamy, voorspelt John Mac Nie een paardloze wagen die een snelheid bereikt van wel 20 mijl per uur. ‘Zie je die witte lijn die midden over de weg loopt, zei Utis. De wet van de weg eist dat je links van die lijn moet blijven, behalve wanneer je een voertuig vóór je inhaalt. Dan mag de lijn overschreden worden, mits de weg aan die kant vrij is.’ Het grootste bezwaar tegen de meeste toekomstbeelden is dat er veel te weinig gefantaseerd wordt. Net als de droom zit de utopie met duizend draden vast aan het realiteitsgevoel, ondanks de meest duizelingwekkende technische details. Met de Science Fiction is het niet anders dan met de technologische ontwikkeling zelf. Hoe geavanceerd de middelen ook zijn, als het gaat om inhouden blijkt de fantasie uiterst armetierig, zozeer blijkt iedereen bevangen door denkvormen uit het verleden die (in de onderste lagen van het bewustzijn) taaier voortleven dan men geneigd is te denken. De droom: hetzelfde maar net iets beter. Op de radio wordt aan iemand gevraagd wat zijn ideale woning zou zijn; na | |
[pagina 237]
| |
even nadenken luidt het antwoord: ‘Mijn eigen woning, waar ik nu woon, maar dan vijftig vierkante meter en groen er omheen’. Praten over een verre of zelfs een nabije toekomst krijgt bijna iets obsceens als je denkt aan iemand van twintig die het vooruitzicht heeft nooit een baan te zullen krijgen, die in het jaar 2000 een veertigjarige zal zijn die in de maatschappij nog nooit een geregelde functie heeft gehad. Over welke utopie moeten we het dan hebben? Die van het grote vakantieland? - Maar dit is moralisme. De paniek die er nu schijnt te zijn uitgebroken, is het gevolg van het feit dat er voorheen nauwelijks over de mogelijkheden van drastische werktijdverkorting is gedacht, zelfs niet gefantaseerd. | |
Negatieve utopieTraditiegetrouw zal de eeuwwisseling een grote aantrekkingskracht uitoefenen op de liefhebbers van rampenfilms; en het feit dat het om het einde van een millennium gaat maakt de vertoning wide-screen. ‘De voorstelling van een ondergang van de wereld is niets anders dan een negatieve utopie’, merkt Enzensberger op. En inderdaad, er moet een verwantschap bestaan tussen onheilsprofeten en degenen die hun heil zoeken in de onbekende regionen van heelal en bewustzijn (zoals er ook een duistere, onderhuidse verwantschap lijkt te bestaan tussen tirannie en chaos en tussen nostalgie en profetie). In alle gevallen is het heden weinig waard, zelfs niet eens de moeite. Laten we liever inzetten op de (verre) toekomst. Zo lijkt de documentaire televisie serie Cosmos, gepresenteerd door een Colgategeleerde, regelrecht als een propagandafilm te zijn opgezet; het is echt een reclamefilm waarin geadverteerd wordt voor... de toekomst. Geen inspanning mag ‘ons’ te veel zijn om ooit de sterren te bereiken; dat is geen weggegooid geld, maar juist een uitstekende investering. Denk maar aan Leonardo da Vinci. Je moet het alleen groot zien. Zoals gebleken in een geschiedenis van miljarden jaren vindt de natuur altijd wel een uitweg. Als het niet de mens was geweest, zou het de papegaai zijn geworden. Het is dezelfde visie op de wereld als die van economen als Friedman. Ik heb boven Gräfin Dönhoff aangehaald. De gemeenschappelijke noemer voor alle commotie noemt zij de Existenzangst, | |
[pagina 238]
| |
‘angst voor het behoud van de natuur in heel haar verscheidenheid, angst voor de om zich heen grijpende vercommercialisering van alle waarden, angst voor de grote oorlog. Existentiële angst heeft altijd bestaan, in alle tijden, bij alle generaties.’ Haar verklaring: vroeger vond men voor die angst vertroosting in gezin en religie, en bleef de angst buiten de politiek. Nu moet de utopie het emotionele en onderbewuste opvangen. In 1936 verscheen in Nederland de achtste druk van In het jaar 2000 van Edward Bellamy. In een voorwoord bij de zesde druk in 1933 schreef de Internationale Vereeniging ‘Bellamy’: ‘De toestand van heden is geen voorbijgaande crisis meer, maar een voorgoed vastloopen van het systeem, slachtoffers maakende in alle lagen der bevolking. Tegelijk met overvloed is er gebrek, met rijke oogsten hongersnood, met vele handen om te werken geen werk; demoralisatie alom. - Toch voelt elkeen, dat deze tegenstrijdigheden moeten kunnen worden opgeheven, - men peinst, beproeft, maar zonder resultaat... Plots, als een lichtstraal door de wolken, breekt de herinnering aan ‘Looking Backward’ van Edward Bellamy weer baan. - En nu blijkt deze profeet-econoom onfeilbaar aangetoond te hebben wat gebeuren zou (...)’. Er is een veelzeggende passage in het boek, waarin de gastheer van het jaar 2000 aan de man die sinds 1887 geslapen heeft uitlegt hoe het indertijd allemaal gelopen is: een nationale partij was destijds de remedie tegen de partij van de rode vlag die de positieve ontwikkelingen tegenwerkte en daarvoor betaald werd door de grote monopolies. Het woord crisis maakt de afgelopen jaren een reeks onvermoede emoties bij mensen los. Toch blijft nog steeds de vraag: wat en wie er nou eigenlijk in een crisis verkeert? Joachim Schumacher, leerling van Ernst Bloch, heeft in zijn boek Die Angst vor dem Chaos. Ueber die falsche Apokalypse des Bürgertums (1937) treffend geanalyseerd hoe in de jaren dertig op angstgevoelens kon worden ingewerkt. Ook voor nu lijkt het me beter de angst reëel onder ogen te zien dan haar te bezweren. Links heeft het van oudsher moeilijk gehad met sombere voorstellingen, verwarde verwikkelingen en niet-rechtlijnige ontwikkelingen. Een geforceerde oplossing zou zijn om alle uiteenlopende reacties en uitbraakpogingen onder één noemer te willen brengen; misschien is | |
[pagina 239]
| |
die versnippering juist wel de kracht van die veelheid aan initiatieven en experimenten. En het grote gevaar voor welke verspreide experimenten dan ook, is dat ze veralgemenende, dus utopische pretenties krijgen (toegedicht). Als we nu eens beginnen het woord ‘vlucht’ niet meteen toe te passen op elke beweging die niet in de gewenste, gebaande of vanzelfsprekende richting gaat. Vlucht waarheen: naar een verleden, een vlucht naar voren, naar binnen, de groep in, de straat op? Er is een heel spoorboekje samen te stellen van vluchtroutes. Beter kunnen we eerst de vraag stellen: vlucht waarvoor? Misschien hebben sommige mensen alle reden om het hazepad te kiezen. En misschien vluchten velen niet, om de eenvoudige reden dat ze geen gevaar zien; ook een bepaald soort heldhaftigheid, zelfs vermomd als cynisme, bestaat uit gebrek aan verbeelding. In Die Zeit werd aan zeventien schrijvers, politici en wetenschappers gevraagd wat voor hen op dit moment het woord conservatief betekent. Zeven schrijvers (Günther Anders, Böll, Kroetz, Rühmkorf, Parnass, Wysocki, Wellershoff) noemden zichzelf conservatief, zij het in een nieuwe interpretatie. Dat wekt verbazing: in enkele jaren tijd blijken de rollen omgekeerd. Betekende rechts sinds jaar en dag dat verdedigd werd wat er was en bestreden wat daarvoor een bedreiging vormde, en moest links zich tevreden stellen met haar wissel op de (verre) toekomst - opeens blijken de termen niet meer in het gelid te staan. Günther Anders: ‘Hoewel ik sinds meer dan een halve eeuw niet ten onrechte voor een radicaal links iemand word aangezien, ben ik een conservatief. Maar dan wel in een heel nieuwe betekenis: tegenover de ‘conservatief’, degene die behouden wil, staat tegenwoordig niet meer de ‘progressief’, maar de ‘annihilist’, degene die uit gebrek aan fantasie of uit begeerte naar macht bereid is het voortbestaan van de wereld op het spel te zetten; degene die hetzelfde vindt als een heel hoge Amerikaanse staatsman, die onlangs verklaarde: “The atomic war is not the worst alternative”.’ Anders wijst erop dat het juist de zogenaamde reactionairen en de machthebbers zijn die voortdurend in hun produktiewoede van het ene nieuwe model naar het volgende hollen. | |
[pagina 240]
| |
Twee strategieënBoven heb ik globaal drie historische fasen in de geschiedenis van de utopie aangegeven. Belangrijker lijkt me een ander onderscheid. Aan de ene kant heb je de institutionele utopie, geschreven door intellectuelen die, als het ware in opdracht van hun tijd, de wetten opstelden voor een volmaakte stad, een utopie van de ordening. Op z'n minst laat die utopie zien dat als de verbeelding aan de macht zou komen ze meteen al dronken is van macht. Tegelijk met de ideale staat wordt het instrument ontworpen voor beheersing, controle en handhaving van de (nieuwe) orde. De vrijheid wordt als doel gesteld en tegelijk als realiteit; maar aangezien de mens die kennelijk niet van nature bezit, moet men tot vrijheid worden opgevoed, en als die opvoeding met dwangmiddelen gepaard gaat is dat een noodzakelijk kwaad dat maar op de koop toe moet worden genomen - gedwongen vrijheid, dat is de centrale paradox van de utopie. De voornaamste vraag blijft dan ook steeds: wie voedt de opvoeders op? Veelzeggend is ook, dat de regels des te stringenter worden als het gaat om sexualiteit, gevoelens, smaak, sterven, en eigenlijk het hele denken, vooral als het om opstandige gedachten gaat. Zo was voor Campanella de voortplanting een zaak van de staat, waarvoor de stand van de sterren geraadpleegd diende te worden. Dezelfde Campanella voorzag een werkverschaffing voor zieken en zwakzinnigen: ‘Iemand die maar één arm of been heeft kan werken als spion die alles wat hij hoort aan de staat doorgeeft’. Aan de andere kant heeft er van oudsher een ongeregelde utopische fantasie bestaan van een ideale toestand van vrijheid: de projectie in de verbeelding, in de droom of in de dagdroom van een volledige bevrediging van behoeften die in de dagelijkse realiteit nooit volledig aan bod komen. Het is de volksutopie van Luilekkerland, het Land van Kokanje, Schlaraffenland, de Venusberg, Arcadië. Met dergelijke visioenen schonk het nooit helemaal verdrongen kind in de mens, maar ook de arme en onderdrukte, zichzelf een volmaakte wereld, een wereld zonder verboden en gebreken. Rabelais heeft met zijn klooster Thélème zo'n utopie geschetst, een utopie in een roman die zelf eigenlijk ook al één grote volksutopie is. Het enige gebod dat er geldt is: doe wat je wilt! Legt men die fantasie naast die van Campanella, dan ziet | |
[pagina 241]
| |
men welke verschillen er kunnen bestaan tussen figuren die reageerden op de verwarringen van een overgangstijd. Je zou die niet-systematische utopie, om een term van Alexander Kluge te gebruiken, tot een strategie van onderen kunnen rekenen. Juist op het moment dat de traditionele organisaties nauwelijks greep blijken te hebben op veranderde vormen van bewustzijn en ervaring is het belangrijk oog te hebben voor de krachten die de zinnelijke en zintuiglijke vermogens ontplooien. Kluge wijst er op dat in het kijken naar film bijvoorbeeld een associatie- en herinneringsvermogen werkzaam is dat op een produktieve manier antirealistisch is; het gaat om dezelfde associaties als die in dromen en dagdromen een rol spelen. De utopie, zeker de klassieke, kan gelezen worden als een droom. Maar dat impliceert dat de betekenis ervan, net zo min als die van de gewone droom, niet rechtstreeks uit het droomverhaal kan worden afgeleid. De vraag zal steeds moeten zijn: welke verdrongen wensen zoeken daarin een uitdrukking en uitweg, hoe worden ze vervormd en gecompenseerd, en wat is van die censuur, verdichting en verplaatsing de betekenis? Voor wie nu de utopieën uit vroegere tijden leest zijn vooral de kwesties van belang die er de beweegredenen van hebben gevormd, veelal vragen die impliciet aanwezig zijn en nu pas geformuleerd kunnen worden. Voor een vruchtbare interpretatie van het utopische denken is het misschien beter een vergelijking te maken met de dagdroom. Ernst Bloch heeft daarover in Das Prinzip Hoffnung uitvoerig geschreven. Samengevat komt zijn onderscheid tussen nacht- en dagdroom hierop neer: door de nachtdroom word je overvallen; de dagdroom onderneem je vrijwillig, met de mogelijkheid elk ogenblik terug te keren. In de gewone droom is vooral het verdrongene werkzaam. In de dagdroom wordt het voor-bewuste ontsloten (het bewustzijn van het nog-niet). Het ego van de dagdroom is sociaal ingesteld, gericht op verbetering. Belangrijk is vooral dat de beelden van de dagdroom in principe communicabel zijn. De droom heeft een waas van geheimzinnigheid om zich heen; de dagdroom daarentegen staat in een kwade reuk, hij is banaal, goedkoop, kitscherig vaak, en dat lijkt me nu juist een voordeel. Hij slingert tussen het meest triviale en het meest sublieme heen en weer, voor elke beweging is er een tegenbeweging. | |
[pagina 242]
| |
Utopische methode‘De sterkste verrekijker is nodig, die van het geslepen utopische bewustzijn, om juist de dichtstbij gelegen dingen te doorgronden’, schrijft Bloch. De utopie, voorzover ze in opdracht geschreven werd, ook al was het een opdracht die de auteur zichzelf gaf, behoort tot het domein van de politiek en de ethiek. Geen wonder dat de utopie voornamelijk literaire wangedrochten heeft opgeleverd; kennelijk biedt de kakotopie meer bewegingsvrijheid. Zoals elk positief ideaal gericht op de uitwerking van één reeks mogelijkheden, sluit ook de utopie alle andere mogelijkheden uit. Daarom is ze geestdodend en fantasieloos. Je kunt echter tegen de utopie zijn en niettemin pleiten voor het utopische, voor de utopische methode als een vorm van denken die geschikt is om bepaalde actuele problemen beter en aanschouwelijker voor te stellen.Ga naar eind1 Gezien het feit dat de utopie altijd in een geschreven vorm wordt gedacht, is het niet verwonderlijk dat de utopische methode eerst en vooral in de literatuur is aan te treffen. Het werk van Musil is een van de beste voorbeelden, maar er zijn veel meer namen te noemen. Het gaat daarbij niet om een tegenstelling tussen rationeel denken en het niet-rationele (laat staan het irrationele), maar om een rigoureuze uitbreiding van de rationaliteitsopvatting die de laatste twee eeuwen het rationele in hoge mate tot louter instrumenteel, doelmatig denken heeft gereduceerd en ertoe heeft geleid dat wetenschap en techniek voor een deel zelf weer mythische illusies zijn geworden, waarop van toepassing is wat Freud in Die Zukunft einer Illusion over de illusie van de godsdienst heeft geschreven. Een desastreuze ontwikkeling van de moderne tijd is, dat er een bijna onoverkomelijke kloof is ontstaan tussen het technisch kunnen en het voorstellings- en ervaringsvermogen. De utopische methode kan er wellicht toe bijdragen dat ons denken, ons waarnemingsvermogen en ons gevoel de achterstand inlopen op de feitelijke veranderingen in de wereld. De utopie dus niet als projectie, maar als inhaalmaneuvre. Allereerst houdt dat een doorbreken in van de gewenning, want gewenning is de automatische aanpassing van de belevingswereld aan en door de materiële veranderingen; gewenning maakt dat men niet meer in staat is zich voor te stellen dat het ook anders kan. Kunst als utopische | |
[pagina 243]
| |
methode heeft het produktieve vermogen om gevoel en ervaring uit te breiden. Maar niet alleen kunst natuurlijk; er is op dit punt een verwantschap tussen het primitieve, mythische denken, mystieke ervaring, pathologisch gedrag, droomdenken en kunstdenken. Het gaat om een uitbreiding van de mogelijkheidszin: ‘...als er werkelijkheidszin is, en niemand zal betwijfelen dat die recht van bestaan heeft, dan moet er ook iets zijn dat men mogelijkheidszin kan noemen. (...) Zo zou de mogelijkheidszin simpel gedefinieerd kunnen worden als het vermogen alles te denken wat net zo goed het geval zou kunnen zijn, en dat wat is niet belangrijker te vinden dan wat niet is. Men ziet dat de gevolgen van een dergelijke creatieve aanleg opmerkelijk kunnen zijn, en helaas bestempelen ze niet zelden datgene wat de mensen bewonderen tot schijn en wat ze verbieden tot geoorloofd, of soms zelfs beide tot onbelangrijk. Zulke mogelijkheidsmensen leven, zoals men zegt, in een fijner web, in een web van nevel, inbeelding, dromerijen en conjunctieven; wanneer deze neiging bij kinderen voorkomt, leert men die nadrukkelijk af en noemt zulke mensen in hun aanwezigheid fantasten, dromers, zwakkelingen en betweters of muggezifters’ (Robert Musil, Der Mann ohne Eigenschaften). | |
Atopie‘Utopie betekent uiteindelijk niet dolen, maar thuiskomen. We zijn niet te veel thuis, we zijn niet genoeg thuis. Toch zoeken we het nog steeds ergens buiten, want we zijn liefdeloos en trouweloos, niet opgewassen tegen het meest nabije en het heden. (...) De oorspronkelijk goede geest der utopie wordt maar al te gemakkelijk een deserteur en vijand van de mens, wanneer hij alleen maar de ogen sluit en zich in de verte vermeit, wanneer hij niet de strenge mystiek van de dichtstbijzijnde, nuchtere dingen is’, schrijft Joachim Schumacher. Voor wat door Musil met ‘mogelijkheidszin’ werd aangeduid, heeft Roland Barthes - voor het eerst in zijn autobiografie Roland Barthes par Roland Barthes - de term atopie in het spel gebracht. Het begrip werd al door Plato gebruikt om de ongrijpbaarheid van Socrates aan te duiden en als zodanig is het regelrecht van toepassing op ‘de man zonder eigenschappen’ in de gelijknamige | |
[pagina 244]
| |
roman van Musil. Het begrip markeert in het werk van Barthes een verschuiving die typerend genoemd mag worden voor wijzigingen in een bredere intellectuele strategie. Le degré zéro de l'écriture, Mythologies en de meeste andere teksten tot het eind van de jaren zestig stonden in het teken van de ideologiekritiek: mythen werden geontmythologiseerd met het oog op een ‘waarheid’ die ontdekt moest worden door schijnbeelden te ontmaskeren; het ging om de discrepantie tussen vormen en ideologische inhouden. Mettertijd is de strategie veranderd; in plaats van vernietiging van het burgerlijk bewustzijn (wat alleen mogelijk zou zijn indien men over een positie buiten dat bewustzijn, buiten de ideologie beschikt: een utopische plaats dus) komt de ontwrichting, de decompositie, ‘dat wil zeggen dat men bewust doet alsof men binnen dat bewustzijn blijft en het van geval tot geval ondergraaft, afbreekt en omverwerpt, als een suikerklontje dat in water wordt gedoopt’. Deze verschuiving van een frontale aanval van de kritiek naar een strategie van ontvreemding, vermomming en ontwrichting heeft Barthes ook wel geformuleerd als aandacht voor de differentie in plaats van het conflict: differentie wil zeggen dat iedere relatie zijn eigen originaliteit krijgt en zich bevrijdt van de reproductie van rolpatronen. Differentie is ‘meervoudig, zinnelijk, tekstueel’, en heeft te maken met verstrooiing en verplaatsing. Het begrip atopie sluit aan bij wat hierboven gezegd is over de dagdroom en de utopische methode - de atopie is een vrijplaats waar men niet gefixeerd is door noemers van beroep, geslacht, milieu enzovoort. De atopie, stelt Barthes, is te prefereren boven de utopie, omdat de utopie eerst en vooral een reactievorm is, een tegenbeeld van de bestaande samenlevingsvorm, een omgekeerde wereld die in het teken blijft staan van de wereld waartegen zij zich afzet. De illusie van de utopie is dat er een plaats zou zijn buiten het heden, buiten deze samenleving en de daarbij horende denkwereld; het effect is al evenzeer een illusie, namelijk dat het elders beter zou zijn, iets waarvoor men het heden gerust kan opofferen. De atopie houdt een radicaal negatieve houding in, die alleen dan geen blinde vlucht betekent als telkens concreet wordt aangegeven wat men weigert. De atopie is geen uitweg uit de werkelijkheid, maar een opening in een vastgelegde wereld van betekenissen. | |
[pagina 245]
| |
Schumacher formuleerde een halve eeuw geleden zijn concrete utopie als volgt: grotere democratische controle van de openbare aangelegenheden, grotere vrijheid voor de echte privézaken. Gezien de steeds geheimere controle van publieke aangelegenheden en de steeds verder gaande beheersing van het persoonlijke leven door bestuurs- en publiciteitsorganen, lijkt me dat program nog steeds onverkort geldig. |
|