Terugschrijven
(1987)–Jacq Firmin Vogelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| ||||||
[pagina 89]
| ||||||
De dag nadat hij 's nachts in acht uur tijd Das Urteil had geschreven, noteerde Kafka in zijn dagboek: ‘Alleen zo kan geschreven worden, alleen in een dergelijke samenhang met zo'n volslagen openen van lichaam en ziel...’. Het is opvallend hoezeer het schrijven door Kafka als een fysieke bezigheid werd gezien. Daarnaast zijn er ettelijke passages in de dagboeken te vinden waaruit blijkt dat hij klanken en letters als lichamelijke werkelijkheid ervoer. Een voorbeeld: ‘Het bittere gevoel dat ik gisterenavond kreeg, toen Max bij Baum mijn klein automobielverhaal voorlas. Ik was van iedereen afgesloten en in verweer tegen het verhaal hield ik letterlijk mijn kin tegen mijn borst gedrukt. De onordelijke zinnen van dit verhaal met gaten, waarin men beide handen zou kunnen steken; de ene zin klinkt hoog, de andere laag, zoals het uitkomt; de ene zin wrijft zich tegen de andere zoals de tong tegen een holle of valse tand; (...) een slaperige imitatie van Max (...) scharrelt naar binnen, soms lijkt het op het eerste kwartier van een dansles’ (5.11.1911). Kafka las ook zelf graag voor, naar hij zegt liever aan vrouwen dan aan mannen; voorlezen scheidde kennelijk de tekst niet van hem, in tegenstelling tot gedrukt worden. Na de exclamatie over de voorspoedige bevalling van Das Urteil staat er: ‘natuurlijk aan Freud gedacht’. Kafka en Freud waren tijdgenoten, maar helaas, de psychoanalyticus heeft de schrijver niet waargenomen. In 1901 schreef Freud, in Zur Psychopathologie des Alltagslebens, over misgrepen en toevalshandelingen: ‘Ze brengen iets tot uitdrukking dat de dader er zelf niet in vermoedt en dat hij in de regel niet van plan is mede te delen maar voor zich wil houden’ (het woord ‘dader’ mag trouwens zelf een lapsus genoemd worden). Je zou haast denken dat Kafka Freuds theorie uit eigen ervaring kende. In Amerika raakt de hoofdpersoon Karl na een reeks van misverstanden ten gevolge van een persoonsverwisseling zijn baantje als liftjongen kwijt, over hem wordt opgemerkt: ‘Hij wist dat alles wat hij zeggen kon, heel anders zou lijken dan hij het bedoeld had en dat het alleen maar aan de manier van oordelen lag of zijn woorden gunstig of ongunstig werden uitgelegd.’ Met de zinnen van Kafka is het niet anders: elke zin steekt zó in elkaar, dat hij als het ware een interpretatie eist, welke dan ook, | ||||||
[pagina 90]
| ||||||
en tegelijkertijd ontspringt hij de dans der duidingen. Er wordt iets geponeerd, al gauw voegen zich daarbij andere, bijkomstige mededelingen die twijfel moeten wegnemen, een accent anders plaatsen, met als gevolg dat de nadruk waarmee de ene twijfel wordt weggenomen reeksen nieuwe twijfels oproept; ondertussen gaat de hoofdzin verder zodat aan het slot de bewering ontvouwd is en tegelijk geheel ongedaan gemaakt of ingetrokken. Wat stug doorgaat, dat is de taal, alsof het alle plichtplegingen en zinswendingen alleen daar om te doen is geweest. Het is de methode van het ja... maar: zodra iemand het waagt iets te berde te brengen krabbelt hij in een en dezelfde beweging ook weer terug. De zinnen krijgen daardoor iets beklemmends, er is geen veilige afstand omdat de lezer direct om commentaar gevraagd lijkt te worden, alsof de schrijver hem bij zijn revers pakt en z'n gezicht tegen dat van de lezer drukt. Er is een direct verband tussen het lichamelijke effect van de zinnen en het lichamelijke in de tekst. Als je er eenmaal op gaat letten, valt op hoezeer de teksten van Kafka wemelen van gebaren en vaak agressief fysieke aanrakingen: voortdurend wordt er geduwd en bij schouders gegrepen, worden er vuisten gebald, buigt iemand het hoofd op de borst, gaat het om waarnemen en waargenomen worden met alle bijbehorende gezichtsuitdrukkingen. Er heerst een voortdurende onrust in de verhalen, niets wordt met rust gelaten. ‘Natuurlijk kwam de gehele kamer meteen in beweging. De officier aan de tafel sprong op, de heren van de havendienst keken rustig maar aandachtig toe, de twee heren aan het raam waren naast elkaar gaan staan, de bediende die meende dat hij, daar de hoge heren al belangstelling toonden, niet meer op zijn plaats was, trok zich terug. De stoker bij de deur wachtte vol spanning op het moment dat zijn hulp nodig zou zijn. De hoofdkassier maakte eindelijk in zijn stoel een grote draai naar rechts. Karl haalde uit zijn geheime zak, die hij zonder bezwaar aan blikken van deze mensen kon tonen, zijn paspoort te voorschijn dat hij in plaats van een nadere introductie open op de tafel legde.’ De gebaren én woorden van de personages zijn er meestal sneller dan bewuste bedoelingen, plannen en interpretaties. Om nogmaals Freud te citeren: ‘Wie ogen heeft om te zien en oren om te horen, kan zich ervan overtuigen dat de stervelingen geen ge- | ||||||
[pagina 91]
| ||||||
heim kunnen verbergen. Wanneer iemands lippen zwijgen, kletst hij met zijn vingertoppen; uit alle poriën dringt het verraad naar buiten’. Alsof hij het over de figuren van Kafka heeft: men verraadt zich nog voordat men zelf weet wat er voor een argwanende blik verdacht of onthullend zou kunnen zijn, zoals men al schuldig bevonden wordt voordat men iets gedaan heeft. Dit past in de wereld van het detective-verhaal, waarvan Kafka een liefhebber was - daarin is ook alles en iedereen verdacht. De handelingen van de personages zijn bijna altijd reacties, maar dan reacties op iets dat ze zelf niet kunnen duiden. Het lijkt de imitatie van iemand die per ongeluk in deze wereld verzeild is geraakt en alle moeite doet niet op te vallen. Als een gebaar gemaakt wordt gebeurt dat in de hoop dat de betekenis vanzelf zal volgen. Ofschoon hij rondloopt als een slaapwandelaar, misschien ook wel juist daarom, past Karl in Amerika zich wonderbaarlijk snel aan nieuwe situaties aan. Hij lijkt op Kafka die van zichzelf zei dat hij elke grotere samenhang vergat. ‘Tot het imiteren van details (...) heb ik daarentegen een bijzondere neiging, zij dwingt mij het manipuleren met wandelstokken van bepaalde mensen, de houding van hun handen, de beweging van hun vingers na te doen en ik kan dit zonder moeite’. Onwillekeurig moet je hierbij aan Chaplin denken of aan andere helden van de stomme film. Ook de tekeningen van Kafka doen eraan denken; de verhalen hebben wel vaker iets weg van slapstickfilms, vooral door de gestiek. Kafka ging in zijn opmerking over het imiteren nog verder: ‘Maar ver boven deze uiterlijke imitatie reikt de innerlijke, die vaak zo treffend en sterk is dat er in mijn innerlijk in het geheel geen plaats blijft deze imitatie te observeren en te constateren, maar ik haar pas in mijn herinnering terugvind’. Ook de reacties van Karl wekken, onder meer door de gelatenheid waarmee hij elke gelukkige of catastrofale samenloop van omstandigheden over zich heen laten komen, de indruk dat hij voortdurend aan geheugenverlies lijdt. Hij kan niet uit eigen beweging handelen omdat er geen plan en dus ook geen herinnering is; en vice versa: hij kan alleen reageren. Elke nieuwe episode in de roman komt uitsluitend op gang dank zij het vergeten van de vorige: er is geen ervaring, geen ontwikkeling, alleen herhaling (‘Herhaling is herinnering naar voren’, zegt Kierkegaard). Karls | ||||||
[pagina 92]
| ||||||
reacties lijken ingegeven door een weten dat ouder is dan hij zelf, evenals zijn dromen. Als in een sprookje: zó wenst hij zich een gastvrije moederlijke vrouwenfiguur en hopla, daar is ze al, een landgenote nog wel, bereid hem, zelfs ongevraagd, te helpen. Het vergeten dat in het tekstverloop van veel Kafka-verhalen zo'n grote rol schijnt te spelen, strekt zich zelfs uit tot het lezen, zo vergaat het mij althans. Ik veronderstel dat het te maken heeft met het feit dat er nooit een rechtlijnige, ondubbelzinnige betekenis is. Omdat de zinnen zichzelf als het ware opheffen, krijgen ze niet de kans een vast beeld in het geheugen te prenten. Ik vergeleek de gestiek van Kafka's personages met die van iemand die probeert zich aan te passen aan een wereld die hem ten enenmale vreemd is. Kafka formuleerde dit in een brief aan Brod (12.10.1917) eens zo: ‘Als iemand “gelukkig in het ongeluk” is, dan betekent dat allereerst dat hij geen gelijke tred met de wereld meer kan houden, maar het betekent verder dat alles voor hem uiteengevallen is of uiteenvalt, dat geen stem hem meer ongebroken bereikt en hij er daardoor niet één goed kan volgen.’ In een vroeg verhaal, ‘Beschreibung eines Kampfes’, is daarvan een nadere diagnose te vinden. ‘(...) nu merk ik (...) in wat voor toestand u verkeert. Is het niet die koorts, die zeeziekte op de vaste grond, een soort van uitslag? Hebt u niet het gevoel dat u zich uit louter opwinding met de werkelijke namen van de dingen niet tevreden kunt stellen, dat ze u niet meer bevredigen en u er nu in grote haast toevallige namen overheen moet strooien? Vlug, vlug. Maar nauwelijks hebt u uw hielen gelicht of u bent uw namen weer vergeten.’ | ||||||
Geciteerde vertalingen
|
|