| |
| |
| |
De ideeënwereld van Don Quichot
Over de ‘Ideën’ van Multatuli
... toen ik onlangs in [Idee] 522 op eenmaal de geschiedenis van onze wouter afbrak, geschiedde dit, omdat ik op-nieuw de ondervinding had opgedaan, hoe weinig er valt te rekenen op daden, waar begrippen van zedelykheid verdraaid zyn tot geloofsleer. (...)
Moet ik 't u nóg-eens zeggen dat ik geen schryver ben, geen kunstemaker, geen sprookjesverteller? Op hoeveel manieren reeds trachtte ik uw traag begrip optewekken tot erkenning, dat de opgang van mijn geschryf geen gevolg is van byzonder talent, maar van de waarheid der zaken die ik meêdeelde? Hoelang zult ge blyven voortgaan u aantestellen - want ik kan niet geloven dat ge op-den-duur niet beter weten zoudt - u te houden als-of ge my aanzaagt voor een schryver, voor een boekemaker? (...) Ik schryf zo goed als ieder schryven zou, die de wereld intrad met een hart vol liefde, en verontwaardiging voelde over al de schelmery die deze wereld voor de meesten maakt tot een hel. Dit nu neem ik u kwalyk, lezers myner ideën, dat ge niet even verontwaardigd zyt als ik.
Idee 258
| |
| |
‘Op de omslag van de eerste aflevering myner Ideën heb ik gezegd dat ik niet alle brieven kan beantwoorden, die aan my in m'n hoedanigheid van publiek persoon gericht worden’, zo begint Idee 204; kennelijk had Multatuli nogal wat reacties ontvangen op de eerste series van zijn Ideën, waarvan het eerste deel in 1862 in vijf afleveringen verscheen. Publiek persoon noemde hij zichzelf, niet alleen omdat hij publiceerde. Publiek persoon was hij uit roeping, als bestrijder van de leugen en voorvechter van de waarheid; en als zodanig voelde hij zich een ware volksvertegenwoordiger.
Die roeping liet hem weinig tijd voor beuzelarijen. ‘(...) wat het antwoorden aangaat, men bedenke dat ik alleen ben, dat ik strydvoer tegen zeer veel vyanden’. Een uitzondering maakt hij voor reacties die hem belang inboezemen ‘als tekenen des tijds’. Vermeldenswaard vindt hij een brochure van twee studenten die zijn leuzen hebben overgenomen. Een brief van twee andere studenten ontlokt hem in dezelfde tijd een boutade van enkele kantjes, omdat de jongelieden het bestaan om respect te betuigen voor zijn ‘kunsttalent’. Hoe durven ze van kunsttalent te praten ‘tegen iemand die nooit dacht aan kunst?’, roept hij uit na een reeks pathetische omschrijvingen van zijn martelaarschap die aldus besloten wordt: ‘Daar is 'n man die dat alles deed, doet, draagde en draagt, leed en lydt om zyner zaak's wille... Om-den-wille van het recht...’.
Deze afweer van ongewenste lof is nog maar een onschuldig voorbeeld van het permanente misverstand dat ontstond door de verwisseling van literatuur en politiek. De mislukkingen op politiek vlak leverden Multatuli literair succes op - je zou het, met zijn eigen woorden, ‘toeval-sarcasme’ kunnen noemen. Maar Multatuli nam het zwaarder op, voor hem was het een ware tragedie. En het is vooral deze tragiek die in de zeven bundels Ideën wordt verhaald. Zonder overdrijving kun je dit levenswerk opvatten als een roman van de droevige figuur, waarop bij uitbreiding een noot bij een van de eerste Ideën (363) over Woutertje Pieterse van toepassing is: ‘Myn voornemen was in de “Wouter” 'n schets te geven van de stryd tussen laag en hoog, tussen zielenadel en ploertery. Wouter is een nieuwe - en betere! - Faust, een Don Quichot naar de geest.’
| |
| |
Het woord ‘roman’ zou hem gestoken hebben, niet alleen omdat hij er zelf de hoofdpersoon van was, maar omdat hij zichzelf de vrijheid van een roman ontzegd had. Dat hij zich daarmee, juist in literair opzicht, een enorme vrijheid schiep, openingen die voordien in de Nederlandse literatuur ongekend waren, was in zijn ogen een toegift waarvoor hij na 1877 (toen het zevende deel van de Ideën verscheen) slechts verbitterd zwijgen overhad. Voor de (soms door hem al bij voorbaat benijde) lezer van 'n eeuw later maakt het zijn werk - zijn literaire werk - tot het weinige dat we uit de vorige eeuw aan lezenswaardigs over hebben.
Tot de tragiek van Multatuli behoort dat het hem niet om méér dan alleen een geslaagde formulering ging - als het goed is, gaat het bij het schrijven altijd om meer. Het ging hem om iets heel anders, waarbij hij paradoxaal genoeg de literatuur, of liever de macht van het woord, eerder overschatte dan onderschatte. Hij had haast, schrijven interesseerde hem kennelijk minder dan geschreven hebben; om de invloed van het geschreven woord ging het hem. In de haast vergat hij over het schrijven zelf na te denken, wat iets anders is dan pedante beschouwingen ten beste geven over spelling, grammatica en etymologie, waar hij nooit genoeg van kon krijgen. Het geschoolmeester zal ook wel in de hand gewerkt zijn door het feit dat hij louter pennewippen en -likkers om zich heen had. Je zou wensen dat hij Flaubert goed gelezen had - ik weet trouwens niet eens òf hij hem gelezen heeft, hij zou dan althans in literair opzicht minder naïef zijn geweest.
Maar is het wel naïviteit, waarover hij zich soms ook zelf verbaast? Naïef is iemand die telkens weer alles kan vergeten, althans onverstoorbaar doorgaat zijn wensen voor realiteit aan te zien. Maar Multatuli vergeet niet. Ik denk zelfs dat veel van wat hij gedaan heeft tegen beter weten in gebeurde, omdat hij eens en vooral had bepaald dat het moest (‘Ik zàl de Hellespont over, ik zàl voortzwemmen. Ik heb de breedte van de stroom gemeten, en de kracht myner slagen berekend... Ik zal over. Ik wil!’ - Idee 205). Naïef, nee, het zou ook moeilijk te rijmen zijn met zijn sarcasme dat blijk geeft van het besef dat hij er midden in zit, midden in datgene wat hij beschrijft.
‘De hevigste uitdrukking van smart is sarcasme’ - vandaar de verbetenheid en gebetenheid, ook dat heeft hij met Flaubert ge- | |
| |
meen. Tot ironische distantie komt hij zelden, omdat hij bij alles wat hem treft zelf gemoeid is; de enige humor die hij kent is daarom galgehumor. In het voorbijgaan noem ik nog één overeenkomst tussen Flaubert en Multatuli, naast hun vergelijkbare temperament: hun obsessie door het schrijven. Voor de eerste diende het vooral ter bescherming tegen de werkelijkheid, voor de tweede heette het een middel te zijn om de wereld daadwerkelijk te lijf te gaan. Maar in beide gevallen was de pen gevuld met de zwarte inkt van een intense onvrede.
Eén ding kun je, na het lezen van zeven bundels Ideën, veilig stellen: geleden heeft ie, echt, daar was geen pose bij, zijn naam heeft hij waargemaakt. - Zijn klacht is vooral aanklacht, zo stelt hij keer op keer, en dat is een wezenlijk onderscheid, goed voor menig misverstand. Objectiveren, een modewoord in die tijd, kon voor Multatuli maar één ding betekenen: dat zijn persoonlijke zaak als een zaak van algemeen belang werd gezien. Voor die vertaling van het individuele naar het algemene dienen in de Ideën de vergelijkingen en parabels en de hele Woutertje Pieterse. Vandaar ook de soms zeer geforceerde pogingen om verbanden te leggen tussen hetgeen hem persoonlijk werd aangedaan en de algehele ‘bedorvenheid der politieke atmosfeer’.
De vierde bundel gebruikt hij zelfs in z'n geheel om zijn gevoel van bitterheid en droefheid te verklaren. ‘En smartelyk is het, m'n arbeid bedorven, m'n pogingen zo by voortduring miskend te zien, vooral omdat de oorzaken waaruit dit soort van bestryding voortspruit.......nauw verwant zyn en samengaan met de verwaarlozing van kracht, en de bekrompenheid van blik, die eerlang ons arm land zullen overleveren aan den vreemdeling.’ Een ietwat komisch voorbeeld is zijn verslag, op het eind van Bundel Twee, van een incident in Frascati, waarbij hij enkele klappen uitdeelde. Hij doet iets, omdat hij er principieel op uit is iets te doen, hij wil goed doen, hij is vastbesloten een goed mens te zijn. Dus treedt hij handelend op zodra de gelegenheid daar is: 'n stelletje jongelui dat een zangeres met leuke opmerkingen begeleidt. Hoewel doorgaans in alles geneigd tot secundair gedrag, reageert hij primair, om deels sentimentele redenen: het kind van de zangeres zit naast hem - om daarna op papier alle bijgedachten uit te spreken die hij gehad zou kunnen hebben en die hem, áls
| |
| |
hij ze gehad had, ervan weerhouden zouden hebben de bewuste klap ook daadwerkelijk toe te dienen.
De volgende stap typeert hem echter nog het meest: ‘Gewoon alles in verband te brengen met alles - de natuur der dingen is eenvoudig - paste ik de aldus opgedane ondervinding tevens op andere zaken toe.’ Volgens Spigt is de klap in de Nes voor Multatuli even belangrijk geweest als de zaak-Lebak.
Zaken buiten hem trok hij zich persoonlijk aan en persoonlijke ervaringen betrok hij op politieke of sociale aangelegenheden. Dat hield hem in beweging. Daarom mocht een verhaal of verhandeling niet al te zelfstandig worden, geen literatuur dus: het ging immers om de auteur, die niet door het geschrevene aan het oog onttrokken mocht worden - waarmee het belangrijkste motief voor de schrijfmethode van de Ideën gegeven is. Het dilemma was steeds, dat het in elke strijd die Multatuli voerde - en strijd was, zoals hij in Idee 517 uiteenzet, voor hem niet minder dan een levensprincipe - om een persoonlijke zaak ging die nochtans niet mocht worden aangezien voor de zaak van zijn persoon. Dat misverstand is echter bijna onvermijdelijk zodra iemand ‘ik’ zegt: een niet gering literair probleem. En dan mag Multatuli nog zo hameren op ‘goed lezen’, voor hem een panacee, evenmin als de ‘juiste uitdrukking’ leidt dat uit zichzelf tot het ware inzicht, zoals hij meende.
Over Waarheid schijnt Multatuli te denken als een soort delfstof die in de Natuur zou kunnen worden opgespoord. De Natuur is voor hem de heilige bron van alles. Daaruit put hij ook de opvattingen over politieke en literaire ethiek waarop zijn idee over schrijven gebaseerd is. De schrijver hoeft alleen maar zijn gevoel en verstand te volgen. Dit idee heeft tevens de vorm van de Ideën bepaald. Om daarmee samenhangende redenen wilde hij geen schrijver zijn, hij die het toch in hart en nieren was. Het is begrijpelijk dat hij in vergelijking met broodschrijvers, letterknechten en beroepsleugenaars liever geen schrijver genoemd wenste te worden, maar zwaarder woog voor hem de overweging dat hij het niet kón zijn omdat hij de waarheid wilde dienen (en dat in de eerste plaats als man van de daad en niet als taalmens).
In Idee 521 (over Woutertje Pieterse) opperde hij al even wat hij zou schrijven ‘als ik nu 'n roman schreef, en dus vryheid had
| |
| |
de gebeurtenissen te regelen naar mijn zin’. Hij schrijft evenwel geen roman maar een geschiedenis, dat wil zeggen: hij volgt de loop der gebeurtenissen en geeft slechts weer wat hij door Fancy, de stem van de natuur, gedicteerd krijgt. Idee 522 kan hij dan zonder blikken of blozen als volgt beginnen: ‘Lezer, ikzelf houd my voor een der beste schryvers die ooit bestaan hebben, ja... voor de beste misschien. Denk niet dat dit scherts is, met rang van valse nederigheid.’
In Idee 526 corrigeert hij zichzelf: ‘Ik beweer niet, een der beste schryvers te zyn - of de beste - maar geloof dat er weinigen of genen zyn, die zo goed schryven als ik, juist omdat ik geen schryver ben. (...) Wie 't minst schryver is, schryft het best (...) Een schryver legt zich toe op behagen. Een schryver is coquet. Een schryver is 'n hoer. En wie nu, als ik, zich toelegde op eenvoudige meêdeling van wat er omgaat in z'n gemoed, zonder te denken aan schryven, zou weldra “even mooi” schryven als ik’.
Helaas voor hem bewijst hij in alles wat hij schrijft het tegendeel: dat hij alleen dank zij de meest ingewikkelde kunstgrepen de indruk van eerlijkheid, natuurlijkheid en eenvoud tot stand brengt, in plaats van alleen maar natuurlijke indrukken weer te geven. ‘Ik schryf naar de indruk van 't ogenblik (...) Er ligt alzo in dit gebrek aan methode een soort van... methode’. Precies, en wel degelijk een literaire methode, zij het niet in en naar de literaire zin van de toenmalige litterarische wereld. Hij wilde dan wel geen schrijver zijn, maar hij wás het, in Nederland zelfs de eerste moderne schrijver, als zodanig doet hij niet onder voor een Laurence Sterne of Jean Paul (die hij trouwens allebei in de Ideën noemt).
Naïef was Multatuli in zekere zin weer wel, in vergelijking met Flaubert, door te denken dat het hem vrij stond buiten de Literatuur te blijven. Ik schrijf literatuur hier met een hoofdletter om daarmee het institutionele karakter ervan aan te geven: literatuur als een geheel van riten, het al of niet zichtbare ceremonieel dat ertoe leidt dat het geschrevene (wat het ook moge zijn) tot de literatuur behoort en door degene die het leest als Literatuur gelezen wordt. Multatuli maakte geen onderscheid tussen (individuele) stijl en (collectieve) taal; waarheid was een kwestie van zich goed uitdrukken en van goed gekozen formuleringen.
Aangezien hij zichzelf als verlosser zag, meende hij te kunnen
| |
| |
spreken namens de mensheid. Dus lag het voor de hand dat zijn stijl de taal vertegenwoordigde. Hij wilde niet toegeven en zelfs niet inzien dat zijn sociale engagement, de geldigheid van zijn pact met de samenleving afhankelijk was van de Literatuur. Zijn manier van schrijven - het feit dat hij gebruik maakte van middelen die als literaire middelen werden aangemerkt - drukte zijn ethos uit: zijn moraal bestond uit de keuze van de vorm. Maar Multatuli had goede gronden dit niet te willen zien. Was hij er immers niet getuige van dat de literatuur in zijn tijd definitief werd losgemaakt van de maatschappij? Daarmee verdween de vrijheid voor de schrijver om zelf uit te maken voor welke maatschappelijke groep hij schrijft. Multatuli wilde de herinnering aan die vrijheid koste wat het kost vasthouden, en al was het misschien niet meer dan een gebaar, het was hoe dan ook een heldhaftig gebaar waarmee hij te kennen gaf te kiezen voor een vrijheid van spreken buiten de vergulde gevangenis van de Literatuur. Helaas voor hem was die vrijheid al verleden tijd geworden - de geschiedenis drong de literatuur een nieuwe problematiek op. In elk geval zag de literatuur, als ze niet in een illusie van harmonie wilde voortleven, zich gedwongen kritisch onder ogen te zien over welke reële mogelijkheden en verantwoordelijkheden zij beschikte.
Een besef van de gewijzigde omstandigheden kan Multatuli echter niet ontzegd worden. Zijn beroemde exclamatie in dezelfde Idee 526 (Tweede Bundel) geeft daar blijk van: ‘Publiek, ik veracht u met grote innigheid’. ‘Och’, verzucht hij enkele tientallen pagina's later, ‘'t is zo verdrietig, schryver te zyn in een land waar men niet lezen kan’ (noot uit 1872). Voor zijn alles omvattende ambities moest de literatuur wel schromelijk tekortschieten.
Toen hij voor de zoveelste keer hardhandig werd geconfronteerd met het verschil tussen woorden en daden, brak hij de geschiedenis van Wouter in Idee 521 af (om haar pas in Idee 1047, het begin van de Vijfde Bundel, weer op te pakken). Ook de lezer moet het ontgelden. De lezer spreekt hij aan met de verzamelnaam Publiek, en hij neemt het zijn publiek, vrijwel gelijkgesteld aan het hele volk, kwalijk dat het hem niet daadwerkelijk steunt. De ene grief grijpt in de andere, tezamen één traumatische ervaring, die van miskenning.
| |
| |
Steeds grimmiger wordt in de Ideën de klacht niet gehoord te worden, uit valsheid of luiheid door de politieke tegenstander doodgezwegen te worden en verkeerd begrepen door de letterkundige wereld. De Vierde Bundel bestaat bijna uitsluitend uit commentaar op reacties. Teleurstelling is er wanneer hij geprezen wordt voor het verkeerde (het mooi-schrijven), wanneer hij gelezen en geprezen wordt maar niet gesteund, of wanneer hij meent bestolen te worden. Het ergste is natuurlijk dat hij bestolen wordt door tegenstanders die ideeën van hem overnemen zonder de auctor intellectualis zelfs maar te noemen. En echo's van zijn woorden meent hij overal te horen, zonder zelfs maar de mogelijkheid te overwegen dat anderen op dezelfde gedachten kunnen komen.
Teleurstelling ervaart hij ten slotte wanneer hij jaren later moet vaststellen dat de opvattingen waarvoor hij ooit tevergeefs gestreden en geleden heeft, inmiddels gemeengoed of zelfs een gemeenplaats zijn geworden. Hij mag dan twijfelen aan de goede trouw van de staatkundigen (en daarmee aan het parlementaire stelsel), aan het bevattingsvermogen van de geletterden en aan de trouw van zijn medestanders (wie niet vóór hem is, en wel actief, is vanzelf tegen hem), twijfel aan zijn eigen ideeën lijkt hem ten enen male vreemd. Twijfel staat bij hem hoog in het vaandel geschreven, al in de eerste Idee pleit hij ervoor. Maar zoals vrijwel alles bij Multatuli, is ook de twijfel een systematische twijfel, iets dat moet. Een fijnbesnaard persoon kan eenvoudig niet anders, zo zal hij in Bundel Vijf stellen: wat de bekrompen mens mist, is het besef van voortdurende verandering.
Dat alles heeft dan toch maar tot de Ideën geleid, een wonder in de Nederlandse literatuur dat wellicht alleen heeft kunnen plaatsgrijpen doordat Multatuli, zij het om andere dan artistieke motieven, het literaire boekje te buiten ging. De methode die uit het gebrek aan methode voortvloeide (letterlijk: ‘Een gedachte is autogenérisch’) is meer dan het produkt van het toeval. ‘Ik zal geven: verhalen, vertellingen, geschiedenissen, parabelen, opmerkingen, herinneringen, romans, voorspellingen, mededelingen, paradoxen’, zo kondigde hij aan in een brief aan de uitgever die midden in de brochure Over vryen arbeid (1862) stond afgedrukt. Nieuw was dat niet, de Max Havelaar en Minnebrieven
| |
| |
vertonen al dezelfde opbouw. Behoudens pamfletten en Miljoenenstudiën is alles wat Multatuli na 1862 schreef in de Ideën opgenomen, zeven bundels die tussen 1862 en 1877 verschenen, 2646 Ideën in het Volledig Werk.
Misschien was de ruime opzet van de Ideën ook een uitweg voor de problemen waarin hij verzeild was geraakt met zijn Fancy-verhaal, waaraan hij begonnen was tussen het schrijven en het drukken van Max Havelaar. Het Fancy-verhaal zou in de geschiedenis van Wouter Pieterse overlopen. Toch was het meer dan verlegenheid wat hem voor de open vorm deed kiezen; er was ook de principiële weigering - alweer vanuit zijn ‘geloof’ in de allesomvattende Natuur - om zich aan scheidingen te houden. De keuze komt bovendien voort uit een diepzinnige intuïtie van Multatuli, waardoor het in literair opzicht ook beter is om van schrijversinstinct te spreken dan van naïviteit. Weliswaar bezat hij de neiging om in zwartwit-termen te oordelen, maar al denkend op papier gaat hij scheidingen en tegenstellingen uit de weg en is hij er veel meer op uit, in alle dingen de oorspronkelijke eenheid van leven en denken, van spreken en handelen te herstellen.
Dat verklaart misschien ook zijn agressieve houding ten aanzien van de theologie. Eeuwenlang heeft de theologie deze eenheid immers teniet gedaan terwille van een spiritualiteit die werd gescheiden van de werkelijke dingen, waardoor ze leugenachtig werd en ten gevolge van haar leugens tot de grootste tirannie gedwongen werd. En het wetenschappelijke denken van de negentiende eeuw scheidde al evenzeer de rede van de rest van het leven waardoor er nieuwe mystificaties konden ontstaan. De open vorm correspondeert dus met Multatuli's verzet tegen gesloten denk- en geloofssystemen, hoezeer hij soms ook zelf de neiging vertoont tot autoritair denken, voor het geval hij het voor het zeggen zou hebben.
Daar komt bij dat het feuilleton-karakter van de Ideën hem voordelen bood die te vergelijken zijn met die van een journaal. Voor de constructie van een roman is algehele beschikbaarheid van de auteur vereist en een volledige concentratie op het werk, die Multatuli zich niet kon permitteren vanwege zijn op actie gerichte interesses. Ook de haast om tot het doel ‘elders’ te komen
| |
| |
gaf hem niet de tijd voor herschrijven, wat de impulsieve schrijfgolven bevestigen. Maar dat gebrek aan discipline wordt gecompenseerd door het seriegewijze dagelijkse werk; hij maakte van de nood een deugd. In het Naschrift bij de tweede druk van de Derde Bundel (1874) schrijft Multatuli: ‘'t was sedert lang m'n illusie al m'n arbeid tot één geheel, tot Ideën, te maken.’ Maar het ontbreken van een draagkrachtig publiek, en de noodzaak om voor geld steeds weer nieuw drukwerk te moeten afleveren, vormden een beletsel om de Ideën tot één groot werk te maken. Hij zou het ook niet gekund hebben trouwens, het was immers zijn levenswerk, om niet te zeggen zijn leven. De samenhang was daarmee al gegeven, door het simpele feit dat hij er zelf de hoofdpersoon én de verslaggever van was, een ideale positie voor iemand die ervan droomde zijn leven en liefst ook nog de hele wereld naar zijn hand te zetten. Op papier kon hij in noten het verleden tenminste nog rechtzetten en de wisselvalligheden van het bestaan regisseren door voortdurend naar andere Ideën te verwijzen. Soms leidde dat tot chemische formules als deze: ‘Ter toelichting van dit idee, in verband met 63, 64, en 65, beroep ik my op 671, vlgg.’ Voor de lezer die hem echt volgde, was het geen geheimtaal.
Het klinkt paradoxaal, toch is vermoedelijk de eenheid van alles wat hij geschreven heeft juist te danken aan zijn gespletenheid. Hij schrijft naar eigen zeggen als niet-schrijver, daar hij niet in de literatuur wenst opgesloten te worden. Op papier is hij een man die met behulp van het geschrevene iets wil bewerkstelligen, buiten de wereld van het boek wel te verstaan. Tegelijkertijd is het papier echter onontbeerlijk, aangezien hij er immers naar streeft de waarheid te laten zien en dat kan alleen door ‘de juiste uitdrukking’. De persoon die schrijft en de schrijver die in de tekst verschijnt staan voortdurend op gespannen voet met elkaar - die tweestrijd, waarin feitelijk de onverenigbaarheid tussen de fictieve waarheid van het boek en de werkelijkheid opspeelt, is dé beweegreden van Multatuli's schrijven. Het conflict houdt het werk in beweging. Geen hindernis, geen mislukking vermag de hoofdpersoon van dit werk tegen te houden. Hij wordt immers geheel en al door zijn taak bepaald. Al is het een opdracht die hem door niemand is opgelegd, daardoor is ze nog niet minder noodzakelijk. Het schrijven, van de waarheid, houdt hem zozeer bezig
| |
| |
dat hij ten aanzien van de werkelijkheid een buitenstaander moet blijven die niet echt wijzer wordt van ervaringen. Zijn geschiedenis komt er daardoor uit te zien als een stelselmatige herhaling van dezelfde voorvallen, als een opeenvolging van op zichzelf staande episoden, waarvoor nauwelijks een bevredigend slot te bedenken is. Niet voor niets is het werk van Multatuli onvoltooid gebleven, ook zijn literaire werk. Hoe kon het ook anders, hij was immers aan een onmogelijk boek bezig.
Als Multatuli zegt dat de romanschrijver vrij is, bedoelt hij: zonder verantwoording. Want in plaats van zich te laten leiden door de waarheid, regisseert hij zelf naar willekeur de feiten en gebeurtenissen. En misschien is hij daarvoor bang, als iets dat in strijd is met zijn roeping, en durft hij zich niet los te maken van het conflict tussen roeping en werkelijkheid. In elk geval wilde hij niet opgaan in zijn schrijvende hoofdpersoon. Hij wilde hem louter zijn literaire functies afstaan om hem als plaatsbekleder, die in die rol ten volle van het schrijven mag genieten, naar believen te kunnen manipuleren. Vooralsnog was de vrije roman niet meer dan een onderdeel, een literaire vluchtheuvel, van de Ideën, die hem inderdaad een veel grotere vrijheid boden.
Alles kan hij in zijn Ideën kwijt, zelfs een heel toneelstuk, zoals Vorstenschool in de Vierde Bundel (waar het misschien ook meer op z'n plaats is dan op de planken). Veel van wat er in de Ideën staat is voor de latere lezer nauwelijks nog interessant, of zonder nadere toelichting niet direct begrijpelijk; Thorbecke of Bilderdijk vormen ondanks Multatuli's tirades en leeslessen geen brandende kwesties meer. De meest dankbare leeswijze nu is het te hooi en te gras lezen. Daartoe leent zich de methode van de Ideën uitstekend. Grasduinend kan men in de bundels, ook naast de Woutertje Pieterse-hoofdstukken, schitterende passages vinden, niet alleen wat formuleringen maar ook wat nog steeds ‘actuele’ denkbeelden betreft. Toch is het goed om de bundels eens in hun geheel en achter elkaar te lezen. Niet zo zeer ter bevestiging van Multatuli's aanmatigende bewering dat geen enkel Idee te begrijpen is zonder dat men alle Ideën gelezen heeft (hij zegt dat trouwens op een moment dat er nog 1159 Ideën geschreven moeten worden!), maar omdat het, zoals hij zelf in een
| |
| |
noot bij Idee 35 zegt, inderdaad gaat om hetgeen er tussen de regels te lezen is, ‘het verband (...) dat ik door m'n niet-methode schijnbaar verwaarloos’.
Een sprekend voorbeeld is Idee 283 dat alleen uit gedachtenstrepen (of weglatingstekens) bestaat. Idee 284: ‘'t voorgaand nummer bevat 'n paar honderd Ideën die ik niet schreef, omdat ik daarin werd verhinderd door kommer.’ Verhinderd of gehinderd? De plaats die hij openlaat houdt iets in waardóór hij niet kan schrijven maar ook iets waarover hij niets kan zeggen. Dit zwijgen dat veel meer zegt over de onmacht van het woord dan het uitblijven van resultaten, waardoor Multatuli zich vooral gefrustreerd ziet, dit wit tussen de wel uitgesproken Ideën geeft het geschrevene een geheime kracht die de beweging van de tekst uitmaakt. En daar zijn vermoedelijk ook de, tegenstrijdige, beweegredenen van het schrijven te zoeken. In de laatste bundel merkt Multatuli over Tristram Shandy van Sterne op: ‘Ik wou even in 't voorbygaan zeggen dat de eigenaardige verdiensten van 'n bokkesprong niet in 't springen ligt, maar in 't neerkomen op alle vier. 't Komt voor dat Sterne wel eens ombuitelt.’ Multatuli wil dat bij hem alles op z'n pootjes terecht komt; gelukkig is dat vaak niet het geval. Maar aangezien hij daar zelf anders over dacht, geeft hij de lezer, ondanks de open vorm, weinig speelruimte, autoritair dwingt hij de lezer hem te volgen, in alles. In het kansspel van de volgorde der ideeën gedraagt hij zich niet anders dan in de speelzalen, ook daar speelde hij bij voorkeur met een systeem. Maar juist waar hij uitglijdt, waar hij ontspoort (soms ook: waar hij gewoonweg delireert) wordt hij echt interessant. Daarom kan Woutertje Pieterse niet ongestraft uit de Ideën gelicht worden en tot een afzonderlijke roman gemaakt worden. Daardoor wordt namelijk de functie van de verschillende episoden aan het zicht onttrokken.
Inhoudelijk is Woutertje Pieterse Multatuli's Don Quichot in ‘de reuzenstryd om ware heilige poëzie tegen 't leugenproza dat ons de wereld voor waarheid geeft’. (Was voor de Don Quichot de ridderroman à la Amadis of Roland het model, dan is dat voor het werk van Multatuli het Lijdensverhaal. Zijn naam, waarmee hij zichzelf in zekere zin al tot romanfiguur maakte, suggereert duidelijk een Imitatio Christi.) Voor het schrijven betekent de
| |
| |
geschiedenis van Wouter een toevlucht waar de ‘schrijver’ zich kan ‘herstellen van de misselykheid die 'n gevolg was der beschouwing van onze politieke en maatschappelyke toestand’. In de geassembleerde roman Woutertje Pieterse is de context onzichtbaar. Waar in de Ideën honderden pagina's tussen zitten (waarna Multatuli vervolgt: ‘De ziekte van onze Wouter nam ten laatste een gunstige keer’), is in de ‘roman’ niet eens een witregel uitgespaard. Wouter wordt dus op slag beter, en dat is des te navranter als men bedenkt dat Multatuli in de tussentijd twee bundels lang heeft laten zien hoe doodziek hij zelf is. Op het eind van de Vierde Bundel wanneer verontwaardiging steeds meer in bitterheid is omgeslagen verzucht hij: ‘Moe van verdriet, ga ik me in den volgenden bundel wat verpozen met de Geschiedenis van Woutertje Pieterse’.
Bovendien zijn er talloze coupures van uitweidingen en essayistische toevoegingen die dan misschien niet essentieel zijn voor het verloop van het verhaal maar wel voor de Geschiedenis van Multatuli's Faust. En wat vooral door een dichtgelaste Woutertje-Pieterseroman wordt buitengesloten, is het voor Multatuli kardinale gegeven dat het schrijven in diverse vormen uit dezelfde creativiteit put, of het nu om meer essayistische dan wel om meer fabulerende teksten gaat (Fancy is de natuur).
‘Niet dan zeer langzaam brak voor Wouter 't ogenblik aan, waarop hij begon zich rekenschap te geven van 't verschil tussen uiting en daden, of - want hiermee nam z'n studie een aanvang - tussen woord en mening. Maar dit ogenblik kwam toch, en wel nog juist bytyds om niet z'n naïveteit te doen overgaan in domheid.’ Dit commentaar, vrijwel aan het begin van de Zesde Bundel, lijkt me van cruciale betekenis.
Multatuli bevestigt dat zelf al door vanaf dat moment de (twee laatste) bundels Ideën nog uitsluitend aan Woutertje Pieterse te besteden. Begon hij in de eerste bundel de ideeën na een Wouterepisode nog ironisch met de titel Ideën zonder hoofdstuk, en zijn er daarna zelfs twee bundels gevolgd waarin Wouter helemaal buiten spel bleef, op een gegeven moment heeft Multatuli zich dan toch aan de literatuur gewonnen gegeven. Voortaan maakten de ideeën deel uit van de Woutertje-Pietersegeschiedenis - een volledige omkering van de oorspronkelijke opzet, een bekering haast.
| |
| |
Voorheen was hij erop gebrand geweest dat de schrijver zelf niet uit het oog verloren mocht worden, omdat hij daden had te verrichten waarvan hij zich ‘auteur’ wilde noemen, in plaats van schrijver van letterkundig werk. Nu geeft hij gehoor aan een schrijven dat de schrijver wegschrijft en de auteur laat verdwijnen. Daarmee voltrekt zich aan hem een proces dat sinds Mallarmé bepalend is voor de moderne literatuur. Nog in een ander opzicht is Multatuli's weigering om zijn sociale persoon met huid en haar te laten samenvallen met de schrijver van literatuur een kenmerk van het modernisme. Door het schrijven in een zwevende toestand te houden, op de drempel van de literatuur waar het nog verbonden is met het leven, is het nog niet vastgelegd. Schrijven als een poging tot uitstel. Voor Multatuli betekende dat uitstel een mogelijkheid om ‘ik’ te kunnen blijven zeggen, tot de eerste persoon tenslotte overging in de derde persoon van de roman Woutertje Pieterse. Wat begon als een parabel, Wouter als één van de wapens in de strijd, is mettertijd zelf het strijdtoneel geworden - de literaire wereld van Don Quichot.
|
|