De komende en gaande man
(1965)–Jacq Firmin Vogelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Vorige week kreeg ik 'n brief. Ik kende de afzender niet en hij kende mij niet, leek me, ook al sprak hij me persoonlijk aan. 'N tamelijk klein, ineengedrongen schrift, en het was zo te zien in grote haast geschreven...
Vorige week, maandag kwam er voor mij 'n brief aan, Afgezien van rekeningen en reklamefolders is er anders nooit post voor mij, ook al wacht ik er iedere dag tweemaal op. Wie zou me moeten schrijven - met wie ik vroeger ooit 'n briefwisseling had, met hen heb ik allang gebroken; ze waren altijd achter en bovendien kon ik me hun gezichten niet meer voorstellen, zodat het net eender bleef naar wie ik schreef, 't bleef allemaal hetzelfde. Ik kon me die naam nergens van herinneren: Iedereen kan Theodoor heten. Hij wist ook niet wie ik was, schreef hij, m'n naam had hij op goed geluk af uit 'n telefoongids gepikt. Het toeval van z'n wijsvinger had mij uitgekozen: ‘( ) het zou voor mij een uitkomst zijn, als u (op die datum, zo en zo laat) bij mij aan zou willen komen. het is tamelijk belangrijk voor mij. ik kan niet zeggen of u er belang bij hebt, maar mocht u donderdagavond tijd hebben, dan zou u mij door uw komst een goede dienst bewijzen.’ theodoor van oudhuysden
Het trok me niet erg aan, maar (altijd maar) dit briefje was er nu eenmaal, en ik kon het niet meer over 't hoofd zien, tenslotte had het me toch ook wel nieuwsgierig gemaakt. En bovendien, iedereen is er één: een bekende is er één minder, een onbekende is er één meer - zo word ik in m'n evenwicht hersteld... overigens, ik had zelf op dit idee kunnen komen, nu is iemand me voor geweest.
donderdag: Vanavond naar de schouwburg geweest. Zij zou meegegaan zijn; ik wachten en wachten, maar ze was nergens te vinden. Ik had echter het vermoeden dat ze toch ergens in de zaal zat. Ik heb haar daarna niet meer gezien, wat niet zo erg was. De zaal was niet eens voor 'n kwart gevuld, zodoende kon ik al- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||
leen zitten, tweede balkon: zo leek het alsof ze voor mij alleen speelden. Ik keek van bovenaf op de spelers neer, en ik kon zelfs gedeeltelijk achter de coulissen kijken. De hoofdrolspeler kende zijn rol niet goed, ik hoorde hoe de souffleur telkens bij moest springen; het publiek werd rumoerig. Wat ik vaak heb: ik schaamde me voor zijn onbeholpenheid, zoals hij daar stond te stuntelen, gelukkig kon niemand me zien,, Hoe 't stuk was
donderdag: Ik zorg dat ik iets te laat kom. Hij moet niet denken dat het zomaar vanzelfsprekend is dat ik aan zijn verzoek gehoor geef; laat hem eerst maar 'ns even wachten, Ik kom niet meer al te vaak in deze buurt, omdat ik verwacht dat ze elk ogenblik kunnen beginnen met alles af te breken. Dat wordt tenminste gezegd. Vroeger kwam ik hier vaak, en ik heb het nooit anders dan in puin gezien, alsof het zo van begin af aan gewild was: alleen maar buitenmuren, van binnen en buiten met houten palen gestut; af en toe stort er weer wat in, maar het totaalbeeld verandert niets: een opgeblazen en door elkaar gehutseld web van hout, dat hard geworden is en brokkelig - 'n vogelnest dat in onbruik geraakt is. Nu ik enige jaren de stad uit geweest ben, kom ik daar bijna nooit meer. Ik zelf woon in een nieuwbouw, en ik raak langzamerhand gewend aan 'n andere stad. Ik zie de afbraak van dit geruïneerde stadsdeel ook liever niet, ik zou het aan de lijve ondervinden geloof ik, en zo kan ik het vergeten, zand erover dan blijft er tenminste iets van bewaard. Die Theodoor woont juist in deze buurt, maar ik weet niet precies waar het is, daarom moet ik telkens de weg vragen, zo weinig ben ik hier nog bekend. De behouden stad houdt op waar de straten naar de rivier omlaag beginnen te lopen. inrit verboden, omdat 'n auto door z'n remmen zou kunnen slaan en rechtuit in 't water zou plonsen. Van daaraf huizen met één bewoonbare verdieping en de rest openlucht, met planken dichtgespijkerde huizen, buitenmuren met een geraamte van hout en prikkeldraad, uitdragerswinkels, majoor goedkoop, 'n karrosserie zonder wielen op de straatstenen, asma staat ergens op 'n aanplakbord (asma) als op bevel probeert hij te hoesten, 'n oud mannetje in 'n portiek hoest ook, André denkt dat hij uitgelachen wordt, maar het mannetje verslikt zich alleen maar in z'n pils, de fles is ook te groot voor het uitge- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gorgelde keeltje, 'n open stuk waar vuil gestort wordt, 'n synagoge die nu 'n opslagplaats is voor afgedankte autobanden, vodden en oud-papier - het kome over ons en onze kinderen, overal drek, 'n bewoond huis, nauwere straten, één die doodloopt, André moet met 't bovenlijf achterover lopen, zo steil gaat het naar beneden, en bovendien zijn de kinderkopjes spiegelglad. Naar beneden, linksaf, hij zoekt 'n naambord, wil weten welke straat dit is, vraagt de weg aan 'n jongen op 'n bakfiets, moet weer twee straten terug, loopt langs 'n lange blinde muur, tussen ronde ijzeren loodsen door, en komt eindelijk... waar 'n brede driehoekige zandvlakte ligt, bij het huis: oorspronkelijk twee huizen, maar links van de voordeur is het als 'n cake afgesneden - er is nog te zien waar ooit de keuken huiskamer en toilet geweest zijn. Het nummer hoort nog bij de straat die links 'n paar honderd meter weer verdergaat; het rechtse deel van het huis hoort echter bij een andere straat. Hij moet eerst de zeven treden van het bordes op. De uitgeholde steen is met broos ijs opgevuld, witte plekken als pasgenezen zweren. Er zit geen naamplaatje bij de bel, maar het adres klopt. Voor hij belt kijkt André eerst naar boven, maar er is niets te zien: voor de ruiten zijn overal breeduit gordijnen gehangen, er beweegt niets, zo te zien, er zit niemand naar hem uit te kijken. Met de rug naar de deur, kijkt hij omhoog naar de toren tegenover het huis, die op 'n heuveltje gebouwd staat als op 'n voetstuk, waar huizen tegenaan geplakt zijn. Het slaat tien keer: half tien. Hij snuit z'n neus. Zo laat nog, komt er van links 'n kinderwagen aan op hoge verende wielen, 'n vrouw erachter met 'n verende hooihoop haar, waar het licht doorheen kan schijnen, in 'n gestreepte jurk zo strak dat wel duidelijk is dat ze vooreerst geen moeder wordt - hij ziet pas wat er in de wagen ligt als ze vlak voor hem is, en hard roept... hem roept, denkt hij even en ziet de grote boodschappentas met drankflessen onder de opstaande kap, grotendeels verborgen onder 'n uitgevouwen blad: Brigitte, er steekt ook de spitse snuit uit van 'n hond 'n vrouw die honden baart, mooi is dat, denkt hij, schrikt op door de stem, en merkt dat ze terugriep naar 'n andere vrouw, die aan de overkant ergens hoog uit 'n raam hangt (nog iets voorover, boezem over 't kozijn, 'n groot kop- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kussen lijkt het wel, 'n zwaarwichtige gedachte, 't zwaartepunt nog meer naar voren, en ze valt tot moes voor de inrijpoort) ’die kerel van mij ik heb 'm nog alsmaar niet teruggezien waar zou-t-ìe uithangen met de punt van z'n schoen schraapt hij 't ijs uit de holten in de blauwe hardsteen, voetstappen van jaren her komen weer open ze heeft inderdaad 'n keffende stem: ‘hij komt wel weer voor de dag ... dat zul je zien als z'n centen maar op zijn’ ‘maar ik hou 't zo niet uit ’ - ‘niet zeuren wat laat je aan die mannen gelegen liggen, kom bij mij aan....’ Brigitte: op de omslag 'n brede borst van 'n man met twee vrouwen op z'n armen als groot uitgevallen babies triomfantelijk en met hagelwitte tanden, wiegelt voor z'n neus op en neer, het blad waait op, de hond begint te grommen. Hij ziet hoe ze naast haar schoenen is gaan staan onder 't praten. Ze heeft 'n verband om haar enkel, waar bloed doorheen komt... Op de punt van de driehoek, waar 'n los huis staat, verschijnt gelijktijdig, alsof de vrouwen er om riepen, aan weerskanten een man: één van de twee fluit. Zogauw ze elkaar kunnen zien, draaien ze hun hoofd juist die kant uit en zien ze elkaar, roepen iets en lopen over het zand op elkaar toe...... Alsof dit een teken is, dat alles in beweging zet: draait André zich om, stopt z'n zakdoek, waar hij 'n muis van gevouwen heeft, weg en belt aan; achter z'n rug ratelt de kinderwagen voorbij, schreeuwt er nog 'n vrouwenstem na, klaksoneert er iemand......... Het duurt vrij lang, voordat hij door het ruitje 'n licht ziet aangaan en daar 'n schaduwvlek doorheen ziet komen, die groter wordt en tegen het ruitje aan drukt. Er kijkt iemand. Dan gaat de deur knarsend open. Omdat hij het trapje weer was afgegaan, moet hij omhoogkijken: witte benen onder 'n kamerjas...... - U bent meneer Broers? - Ja, dat ben ik ik zou rond negen uur hier zijn, was afgesproken, ik kreeg 'n brief dat... - In orde, dat was van mij maar komt u binnen (de stem klinkt dof, 'n beetje stotterend en schor) als hij André naar z'n benen ziet kijken:) ja, sorry hoor, maar ik was 'n beetje ziek, daarom maar kom, zullen we dan maar naar boven gaan, we kunnen hier niet de hele nacht blijven staan, is 't niet? Van het ronde tafeltje onder bij de trap pakt hij 'n papier- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||
tje, streept wat er op staat door en schrijft iets op de achterkant... - Ja, dat moet hier wel, anders doet ze weer alsof ze van niets weet, wat dat betreft houdt ze zich altijd van de domme daar doe je niks tegen ik zal wel even voorgaan, kom maar' Blote voeten in losse sandalen vlak voor z'n ogen, delfts-blauwe borden tegen de muur die heen en weer schommelen als hij er met z'n elleboog tegenaan stoot. Het is muisstil in huis en op de benedentrap worden hun stappen nog gedempt door 'n loper. Hogerop zijn er meer scheuren in de muur, en zit er ook geen verf meer op; daar ligt ook geen traploper meer. De tweede trap - ook op de eerste verdieping is niets te horen of niemand te zien, alleen wat rommel, 'n hoop scheurpapier, etensresten en 'n paar kapotte stoelen naast 'n vuilnisbak met enkele grote gaten in de zijkant gescheurd, er puilen bruine lappen uit - de trap naar boven ligt vol kalkgruis, en bij elke beweging tegen de muur aan ritselt er nog meer omlaag. Het ruikt er muf. Hij moet niezen vanwege opstuivend stof. Ook over de leuning, waar op verschillende plaatsen stukken uitgebroken zijn, ligt 'n laag fijn stof, en voelt daardoor aan als prikkelende zij wat hem doet rillen. Door 'n kapotte ruit komt 'n koude wind naar binnen. 'N klein trapje staat tegen 'n luik, dat halfopen op het dak ligt, anders is er geen licht op de overloop - 'n plat dak zo te zien. 'N blikken bus rolt rinkelend voor z'n voeten weg. In het licht van de deuropening staat..... Theodoor? Hij glimlacht, verontschuldigend. Het is de tweede deur rechts; verder zijn er zeker nog vijf deuren op deze gang.
Lea wacht hem bij haar open kamer deur op, en glimlacht verlegen. - Ja, 't ziet er hier goed uit, vind je niet, nu alles verbouwd is..... ze hebben er alles uit moeten breken, er was niets meer goed, alleen het dak is nog hetzelfde gebleven eigenlijk zou alles gesloopt zijn, maar dat is toendertijd toch niet doorgegaan, gelukkig maar ze bloost en praat snel om hem er van af te leiden dat hij hier pas voor het eerst komt, na lang aandringen van haar, met veel moeite (omdat hij bang was voor vreemde huizen, had hij gezegd... je komt er nooit meer uit, zeker niet als ik er niet echt woon............................. - Maar ik hou het er niet uit, alleen, als jij er nooit geweest bent.... en ik altijd wel bij jou zeker.... 't is niet omdat je bang bent, dat lijkt maar zo ) nee, er woont hier verder nog niemand, maar dat zal binnenkort wel komen, denk ik.... | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Theodoor is buiten adem-met rukken hijgt hij en houdt daarbij z'n mond halfopen: - Nee, er woont hier buiten mij niemand meer.... 'n tijd geleden nog wel, maar nu hier binnenkort alles afgebroken zal worden dat zal niet lang meer duren, heb ik gehoord alleen helemaal beneden woont nog m'n hospita, met 'n dochtertje nee, daar heb ik over 't algemeen geen last van erg rustig, jazeker Het is er op de kamer niet veel warmer dan buiten. Theodoor steekt ook nu pas de petroleumkachel aan, moet zelfs eerst nog de rand van de lont schoonschrapen en bijknippen, zolang is ie niet gebruikt. Hij hijgt van inspanning, zoals hij daar gebukt mee bezig is. Er hangen slierten haar over de kraag van z'n jas, punten vet haar, vaalblond. Op het blauw van de kamerjas zitten ronde stippen kaarsvet, (het is zoon jas die men in een ziekenhuis krijgt als men op mag lopen, zo lang dat ze iedereen past, groot en klein; de randen zijn met witte koordjes afgezet,) Het ruikt er naar oud zweet, urine en alpenkaas - er staan tenminste vlakbij hem op tafel vier afgeknotte kartonnen busjes gemalen Zwitserse kaas, gleska glarus, groene alpenkaas, Zwitserland, magere kaas. Het maakt hem wrevelig, ook dat het er koud is en stil. Hij knakt z'n vingers, steekt ze op acht verschillende manieren in elkaar, duwt ze stroef over de stoelleuning - wrijft z'n handen - 't is wel koud, geloof ik, niet maar ik ben de kachel al aan het aansteken als je nog even geduld hebt.... Hij beweegt er de spitse ellebogen bij naar achteren, en haalt af en toe z'n neus op, schraapt raspend z'n keel, slikt hoorbaar het slijm dat hij uit z'n neus gezogen heeft weer in...... Hij komt tegenover me te zitten. In 'n leren fauteuil, daarom is elke beweging van hem te horen, als z'n handen op het leer plakken en hij ze eraf trekt; het droge kraken telkens als hij vooroverbuigt, gaat verzitten, zogauw hij vooroverbuigt, naar iets zoekt, naar lucifers zoekt, ze vindt, er een wil aansteken, dan pas merkt dat hij nog niets heeft om aan te steken, z'n neus moet snuiten, 'n zakdoek uit z'n zak haalt, daarbij het doosje uit z'n handen laat vallen en kleurt, nee hoest en er niet uit kan komen ik op m'n knieën kruip om het onder zijn stoel vandaan te halen, - hij heeft brede, platte voeten, die nog groter lijken omdat hij bijna geen wreef heeft, ze zijn spierwit uit alle andere geuren op deze kamer, ruik ik ze plotseling: te lang gebruikte hand- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||
doeken, azijn, nee nog anders: glycerine en kamferspiritus. daarbij moet ik aan die handen denken, zoveel hebben opeens deze kalkwitte voeten te maken met de gescheurde bobbelige handen van m'n moeder op de pas geschrobde aanrecht, ze liggen er voor niets
Ze komt binnen met een keteltje water, om koffie te zetten, zegt ze maar er is iets,, hoe ze het blinkende keteltje vast heeft, het is er aangeplakt en past niet bij haar, 't zit er te dik op dat ze doet alsof het normaal is, en we rustig, alsof het nooit anders geweest is, bij elkaar zitten en zij even, vlugweg, iets voor me zal klaarmaken - al haar gebaren, wat al begon met het binnenkomen, zijn misplaatst, omdat het handen zijn die alleen maar geposeerd tegen 'n muur ('n geschilderde coulies) kunnen leunen, tegen haar heup omgeknakt, nonchalant aan 'n knoop van haar bloes draaien, of wuiven in het voorbijgaan, in mijn broekzak glijden,, maar niets aanraken, die nu met witte knokkels om het handvat geklemd zijn, onhandig 'n lucifer breken (me het vel van m'n gezicht af zouden kunnen scheuren als 'n aanplakbiljet)
uit het flesje, met witte luchtbelletjes erin als ze schudt, giet ze 'n slijmwit goedje over haar handen, om de gebarsten huid weer dicht en glad te maken - dikke gezwollen handen, vuurrood, van 'n stijve, weerbarstige stof ik moet overgeven als ze met die geur en die uitgebeten vereelte knobbels en gesprongen knokkels en verbrokkelde nagels en leerachtige muizen en uitgeloogde bloedkleurige scheuren, loog-zonder-loog over mijn wangen wil aajen, en als ik m'n kop van haar wegdraai in m'n nek, over m'n rug schuurt,, zolang ik achter haar rug toe kon kijken gaf het niets, dan was ze aardig zoals ze wilde zijn, maar raakte ze me aan, dan veranderde het. Hoelang zitten ze al niet zwijgend en rokend tegenover elkaar, zonder al te veel bewegingen anders zou de ander nog meer op hem gaan letten en merken dat hij al zijn mislukte, half afgebroken gebaren al van te voren reeds aan ziet komen, kan André alleen maar doen alsof hij... hij zit in de kamer rond te kijken, en doet niets anders - het lage plafond moet ooit wit geweest zijn, zoals 'n huid in de winter, maar is nu door rook en adem en (zegt Theodoor) ‘het licht, dat kun je niet buiten houden, het bijt alles uit, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kruipt er door de poriën in en verteert het van binnen,’ door het licht bruin uitgeslagen en verweerd, overal gescheurd: een landkaart, 'n nog niet ingevuld en verder in kaart gebracht gebied,, 'n planken vloer-lang niet geboend, alle kwasten zijn opengepulkt zodat er overal splinterige gaten in zitten. Weinig meubilair: twee stoelen (apart voor hem hier neergezet), 'n laag houten tafeltje waar wat etensresten opstaan oa 'n paar kromgetrokken boterhammen,, één zwarte muur, met 'n staande spiegel achter Theodoor; de rest van de muren is bijna geheel volgeprikt met papier: kleine reepjes, grote opgekrulde, smalle, houtvrij, geschept papier, kladpapier - sommige zijn in handschrift geschreven (hij kan er zijn brief tussen hangen) maar grotendeels zijn het stukken bladzijde uit verschillende boeken; één deel van 'n wand is bezet met boeken, niet netjes rug aan rug en ongelezen, maar verfomfaaid door elkaar heen, er steken hoeken uit, ezelsoren en er hangen afgeknipte randen aan - er moet iemand met 'n dorsvlegel of 'n hellebaard op hebben staan inranselen. - Natuurlijk vond ik 't wel 'n beetje vreemd iemand, die ik niet kende en waar ik nog nooit van gehoord had, die me... - Ik was al bang geweest dat je niet zou komen, en 't werd ook al zo laat en eigenlijk was 't wel 'n beetje gek, niet? dat 'n wildvreemde je zomaar 'n brief schrijft en vraagt hier te komen weet je (elk woord komt er met moeite uit, alsof hij er telkens nog naar moet zoeken, als hij er al mee bezig is, en niet precies weet hoe het af zal lopen)....... maar ik had je naam, ja heel toevallig uit 'n gids geprikt, 'n adresboek, zodoende... maar dat heb ik je al geschreven is 't hier nog steeds koud?............ echt winter, niet ik ik kan er niet tegen.... tegen kou en winter en... ik moet me wel opsluiten dan, als 't zo koud is... niet zozeer omdat 't koud is, want dat is 't hier binnen ook, maar meer... dat alles bevroren is, om me heen en ook binnen in me, ik lijk dan wel van kristal, bevroren ja... en je kunt je eigen adem zien, en iedereen zie je ademen, alsof je voortdurend je ziel aan je lippen hebt hangen voor iedereen zichtbaar en iedereen is daarom hard op weg naar huis...... met zoon weer kun je ook niet in 't water hè, je zou met kleren aan moeten... veel te veel kleren (er is inderdaad niets van kleren of zoiets op de kamer te vinden, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||
'n vale paardedeken op het bed misschien, glasgordijnen met bruine kringen die van onder naar boven kruipen, als schijtebroek)
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||
bakker kwam... in 'n winkel of zo... kon ik niet meer uit m'n woorden komen, ik was gewoon vergeten wat ik moest zeggen, als zoon vrouw me aankeek, en zeker als er nog iemand anders bij stond te luisteren, dan bleef ik nergens meer... ik durfde gewoonweg de straat niet meer op, ik wilde wel maar het ging niet, en nooit kon ik eens helemaal alleen zitten om alles leeg te maken nou ja, daar kwam nog bij dat ik van mijn kamer af zou moeten omdat 't huis gesloopt zou worden, dat heb ik al verteld, maar ik kon er niet meer weg... alle andere huisbewoners waren al weggegaan, alleen ik niet...............van toen af aan heb ik alles met briefjes afgedaan, ik heb me verborgen, zolang ik maar niemand zie.. lijkt het net of ik veilig zit, hoog en droog... m'n hospita m'n hospita begreep er niets van... maar ik liet ze niet binnen, al lag ze op haar buik te wensen, want als je moet gaan praten dan trek ik toch aan het kortste eind, en dan zou ik weggegaan zijn, ook al kan ik niet weg, ik weet niet waarom ze wou er zelfs anderen bij halen, ik heb van alles moeten beloven hoeveel briefjes ik niet onder aan de trap gelegd heb tenslotte heeft ze het genomen, en bestelt ze voor mij bij de bakker en de melkboer wat ik nodig heb, en dat zet ze dan beneden bij de trap, waar ik het kan komen halen... ik lijk wel 'n minotaurus in 't klein, niet, zoals m'n offers zelf moet komen halen (hij kijkt of ik lach, om dan ook te kunnen lachen, z'n gezicht verstrakt weer ) af en toe komt ze hier voor de deur staan huilen, of schelden soms, maar dan kruip ik onder de dekens en zet ik de bandrekorder keihard aan tot ze weer weg- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gaat tenslotte dan is 't weer voor 'n keer overgewaaid... - je hospita?... - ja, m'n hospita, die woont hier nog alleen beneden met haar dochtertje van 'n jaar of zeven, och... ze is er onderhand wel aan gewend......... Z'n buro ligt vol met grote vellen papier, die in 'n klein priegelschrift en met verschillende kleuren inkt zijn volgeschreven - erboven hangt aan 't plafond 'n houten pias, die eerst maar licht bewoog door de wind die langs het raamkozijn komt, nu spartelt hij, z'n mond is met rode inkt in 'n bananen-grijns naar de oren doorgetrokken. Bij z'n stoel trekt Theodoor aan 'n dun touwtje, vliegertouw, z'n gezicht blijft er even strak bij, wat 't tot 'n hoogst ernstige bezigheid maakt, alles van hem doet gewichtig aan, zo ook dat trekken aan 'n touwtje waarmee hij de houterige paljas laat trekkebekken, en nog meer, met 'n tweede touw laat hij die 'n inktpot die naast de pop hangt over de vellen heenkieperen,, nu pas durven ze samen te grijnzen, te luidruchtig, en maar kort. André trekt uit de plas koffie op het tafeltje voor hem, figuren: droge stukjes worden ogen, heel veel armen, wajangpoppen en zeesterren, 'n wirwar van bultenaren en zeven sloten die samenspoelen tot 'n palingkluwen hersenen.... dan moet Theodoor, zegt hij ‘even naar het toilet, ik ben zo terug’, en laat me alleen, met m'n droge wrijvende handen, ritselende papieren aan de muur, de wind, de kletterende marionet, de druppende inkt, de verder kruipende koffie vlek, 't ouwemannengepruttel van de kachel, zijn lijfsgeur, mijn eigen gekuch ik voel me alsof ik in een lege kapel zit, of komt dat ook door het klokkengelui van de toren vlakbij, wat zó hard klinkt als of het hiernaast gebeurt hij blijft lang weg. Misschien begluurt ie me. André loopt doelloos wat in de kamer rond. Roert met z'n vinger in de visbak, leest 'n paar stukken aan de muur uit natuurkundeboeken, bijbelteksten waar hier en daar 'n woord is weggestreept, bijvoorbeeld ‘niet’ en advertenties een jongeman gevraagd.... zou hij die pientere knaap zijn? ... de wikkel van 'n blikje koffiemelk: fries meisje, koffiemelk - gehomogeniseerd, 'n blozende trien lacht hem toe, mens mens wat ben ik begonnen.... het duurt lang, hij zou hier weg willen, alles lijkt hier verschaald, hij | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||
moet er niet te lang blijven - 't is ook net alsof hij voetstappen hoort in de kamer ernaast. Hij wil de deur al opendoen om weg te gaan (loopt de steile trap af, komt beneden haar tegen, ze spreekt hem aan en vraagt hoe het was, boven, boven of, nog is hij het huis niet uit ) als hij hem plotseling weer naar boven hoort komen - de loszittende sandalen klossen over de houten treden, de leuning kraakt, alsof het huis zelf in beweging komt........ hij loopt snel naar de andere kant van de kamer, voordat Theodoor binnenkomt alsof er niets gebeurd is: - sorry dat ik je zo lang heb laten wachten, maar de wc trok niet goed door, daarom... - och, wat geeft dat, ik heb de tijd wie is dit eigenlijk, hier op deze foto, is dat soms je moeder.... Theodoor schrikt, kan hem de foto niet meer afnemen, aarzelt.... - oh, dat is, eh, dat is m'n hospita, ja dat is ze nou... - al niet meer zo jong, geloof ik, zo te zien... - nee, ze is al vierenvijftig, ongeveer... - ja ja dat weet ik ook niet, hoe dat allemaal precies zit, zoveel heb ik nou ook weer niet met hen te maken.. Op de achterkant heb ik 'n datum gezien, hij is al vijf jaar oud en in een andere stad gemaakt, zie ik aan 'n stempel, in blokletters is er op geschreven: voor mijn theo.
Ze zit tegenover me. Ze slaat telkens haar ene been over het andere, en weer terug, en schraapt met 'n nagel over haar nylonkous, wat 'n metaalachtig geluid geeft, ik krijg er rillingen van over m'n rug - ik kan niet tegen nylon en zijde (en wilde me 'n hand geven, maar ze had doorzichtige zijden handschoenen aan, en ik trok m'n hand terug als geëlektriseerd, daarom moest zij ook haar hand terugtrekken: ‘schaam je je er soms voor, je moeder 'n hand te geven, dat doet toch iedereen ik ben toch gewoon maar je moeder...) Ze heeft haar armen onder haar borsten gevouwen, dat past precies, zo steunen ze in de ellebogen, alsof het ervoor gemaakt is... ze lijken zo licht, ze moeten met lucht gevuld zijn dat ze zo onder haar bloes... haar zijden bloes om en om schijnen te rollen en omhoogdansen als kinderballonnetjes... ze zijn niet echt, en ze heeft ook 'n | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||
pruik op, zoals al die krulletjes hard als ijzerdraad aan elkaar geklit zitten... ik zou me wel bedenken voordat ik die staalborstel zou strelen. Ze praat. Ze lacht schaterend om zichzelf, ook weer te hard. Ze verwacht iets van mij, maar ik kan me niet bewegen, ik voel er niets voor wat dan ook te doen, iets te beginnen... en zeker niet met dat gebroken wit om me heen, die afgelakte deur en oranje geblokte gordijnen, 'n stoel die te hoog is en ook weer niet hoog genoeg, die alleen maar zou passen in 'n wachtkamer, ik voel niets meer ik zou weg willen, het is alsof ze me met onzichtbare lijmdraden vasthoudt en me steeds meer inspint in deze halfslachtige kleuren en verwachtingen, ik voel me tenminste steeds meer verlamd, ik kan gewoonweg niets meer doen, niet opstaan en eenvoudig de deur uitlopen, ik kan zelfs m'n pink niet meer tussen m'n duim en wijsvinger uithalen.
Ze zitten tegenover elkaar. (Er is even 'n pauze geweest, het doek is weer opgehaald en er begint 'n nieuw bedrijf:) Theodoor praat nu veel sneller, wil alles tegelijk zeggen om
armen, die omgekeerd aan zijn rug vastgemaakt zitten, en, dat niet alleen, als hij praat... ja, dat is het waardoor ik misleid word, dan is er iets met die kauwende nadrukkelijke mondbewegingen ('n stomme bij wie de klanken uit 'n verkeerd keelgat komen, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||
die niet meer uit zijn woorden kan komen en erin dreigt te stikken) ze passen niet bij wat hij zegt - het is nagesynchroniseerd, lijkt me,, hij houdt stil - zou de brief uit zijn? - en zit naar me te kijken, tenminste (hij kijkt) mijn richting uit, omdat ik toevallig tegenover hem zit, maar zijn ogen komen samen in een punt achter mij, dat ik niet kan zien (in de spiegel), alsof daar nog iemand zit, waar hij het tegen heeft,,
foto: vooraan zit, op een keukenstoel, een vrouw, die gekleed is in een zwarte jurk met kleine witte figuren erop, misschien wel slakken, ze kijkt recht voor zich uit met ogen die ook als je de foto links of rechts houdt, je altijd aankijken, niet echt maar door je heen. haar linkerarm houdt ze achter de stoelleuning. de rand drukt in haar oksel. ze is ongeveer vijftig jaar. achter haar staat een nog tamelijk jonge man. hij heeft blond haar, zware wenkbrauwen, een groot hoofd waar de botten uitsteken en de huid overheen geplakt lijkt. hij heeft een winterjas aan, terwijl de boom erachter toch in bloei staat en het kleine meisje in een licht jurkje gekleed is. zijn arm houdt hij op de stoel achter haar rug en schijnt zo waar haar arm achter de stoel verborgen is, uit haar linkerschouder te komen. hij kijkt omlaag op haar kruin neer. het meisje zit op een schommel, die aan een tak is opgehangen, en kijkt opzij, alsof ze met het poserend paar niets zou hebben uit te staan. vanachter haar oren steken de vleugels van een grote strik, die haar hoofd een stuk groter maakt, bijna alsof er 'n uil op haar schouders zit; de vrouw draait haar hoofd omhoog, om te zien wat hij doet, en zegt: ‘kijk me eens aan’, en wil met haar hand om zijn nek zijn gezicht dichter naar zich toe halen, om hem een zoen te geven misschien, en hem dichter tegen haar aan te hebben, ze probeert hem bij haar op schoot te doen zitten en hem te laten lachen, voor nog een foto, haar handen om zijn middel, zoekt ze hem te strelen - maar hij duwt haar met stoel en al achteruit, zodat ze bijna achterover valt, al op twee poten | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||
balanceert.... hij loopt naar het meisje, kijkt al niet meer naar haar om, zij zit nu angstig gespannen naar hen te kijken en wil, als hij op haar afkomt, van de schommel springen, maar reeds heeft hij de touwen een zet gegeven, en daar gaat ze, steeds hoger met spartelende benen, haar rokje waait voor haar gezicht, nog harder duwt hij haar met z'n vingertoppen in de rug,, de vrouw zit en kijkt naar het meisje op de schommel, die haar gezicht achter de handen verbergt, alsof er iets ergs gebeurd is en ze niets meer wil zien, de jonge man staart voor zich uit, houdt de armen op de rug, sindsdien beweegt er niemand meer.
Telkens snuift hij en haalt z'n neus op. Hij duwt er met z'n vinger een botje of zoiets op z'n plaats terug, wat dan opeens 'n klik te horen geeft. Er hoeft niets meer gezegd te worden, toch begint hij nog eens (opnieuw) - Zie je dat, de vis heeft haar sluiers vuil gemaakt, ze.... ja, is vis eigenlijk mannelijk of vrouwelijk?.... Het wordt me langzamerhand duidelijk dat hij me niet voor niets heeft laten komen, en ook niet voor de eerste keer, daarvoor verraadt hij al te veel van zichzelf, en gaandeweg wordt er iets in me losgewrikt, dat lang onder 't zand gezeten heeft, vergeten en bijna vergaan was, als de hond die ik vroeger gehad heb, die toen alles voor me was, maar die door andere gelijksoortige honden in 't vergeetboek geraakt is, weg. Als hij merkt dat ik luister, dat ik voorovergebogen naar hem luister, ontspant zijn gezicht, voor het eerst, ik zie ook dat er zweetdruppels uit z'n wenkbrauwen in z'n ogen vallen - hij heeft zware, bijna aangezette wenkbrauwen en chinezenogen, die naar bezijden spits toelopen
Ik heb iets in hem herkend, al weet ik niet precies wat. Zoals we hier tegenover elkaar zitten, schuift er iets vaags doorheen, zoals in 'n film: 'n gezicht dat steeds groter wordt en al het andere doet verdwijnen. En het is alsof ik hier ter plaatse 'n luchtreis maak, sneller dan de tijd misschien, en er iets aan het gebeuren is dat zoveel op dit hier lijkt dat het er de achterkant van zou kunnen zijn. Het is daarom ook net of ik hier pas ben, en bij hem zit. Ik kijk naar het raam, maar zie in mijn ooghoeken dat hij | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||
naar me zit te kijken, maar ik ben als verhard en speel verder dat het me niet aangaat hem te zien en naar hem te luisteren, maar ondertussen raakt er iets in me los, ik hoor niet precies wat hij allemaal zegt, maar de toon alleen al van zijn stem dringt diep in me door, en overmant me, zodat ik niets anders meer doen kan - hij is nog dezelfde, behalve z'n uiterlijk - en daarom herken ik hem nog steeds niet en blijft hij 'n vreemde voor me, ook al kan ik alles wat hij van vroeger vertelt bevestigen, maar meer ook niet -
(ik kom het taluud op. Hij staat daar al op me te wachten. Ik ben laat, maar nog steeds glimlacht hij met die naar binnen gezogen lippen. Bij hem word ik altijd zo minnetjes, terwijl we toch ongeveer even groot zijn, of even klein. Hij houdt iets in z'n binnenzak. Als ik hem met 'n groet voorbij wil lopen, en hoop dat hij me ongemoeid zal laten, zegt hij: darling..... ik blijf lachend stilstaan, en vraag wat dat woord betekent.. - hier is de zaklantaarn, die ik gisteren beloofd heb... - oja - ik heb hem voor je meegebracht, kijk, dat is het knopje voor groen, veilig dus, en dit voor rood, je weet wel waarvoor, snap je... Hij is daar gaan staan om het niet midden tussen al de anderen te moeten geven, dan... - oh, en hier is ook nog 'n briefje... hij duwt me een dikke envelop in de hand, zoals ik er al zo vaak van hem gekregen heb, die hij savonds door 'n andere jongen laat doorgeven).
Hij doet de brief weg, en...
-Je zult het nu wel begrepen hebben, André, niet.... maar pas toen ik laatst je naam ergens tegenkwam.... kwam de herinnering aan jou ook weer terug, lange tijd had ik je uit het oog verloren, en zoals dat gaat.... en het kwam allemaal weer terug, ook wat we elkaar toen geschreven hebben... (wanneer?) ...weet je nog, jij schreef altijd maar weinig terug, omdat je, geloof ik, bang van me was, omdat ik alles wat ik nooit durfde zeggen wel op papier zette, maar je was de enige die ik iets durfde zeggen, omdat jij geen moeite deed het te begrijpen en daarom maakte je me ook bij iedereen zwart, zoveel je kon, omdat ik je misschien teveel opslokte en je mach- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||
teloos maakte, tenminste teveel zorgde dat je me na ging doen,,. ik vond het eigenlijk wel prettig dat je me bij anderen afbrak, en ook....
(de chinees is knotsgek, we zullen hem helpen dromen, de schijnheilige jozef slaan 'm z'n bril kapot dan valt ie over z'n eigen benen versnipperen de chinees heeft 'n dolk gekocht, weet je dat, met 'n doodskop erop, hij zit er heel de dag mee in z'n broekzak te frunniken......en hij heeft gezegd dat op 'n nacht en bij dat bed prikt ie 'n briefje aan de dolk en steekt en laat er zich overheen vallen och de chinees praat alleen maar, hij lult uit z'n nekharen, die zal van z'n leven niet iets durven doen, daarvoor is ie 'n te bange schijtert)
.......het duurde wel lang voor ik je durfde schrijven, maar als er iemand iets met mij gedeeld heeft, dan ben jij het wel daarom, omdat ik wel begrepen heb dat er aan dit alles 'n eind moet komen, je kunt niet op papier blijven leven, daar ga je kapot aan, daarom wil ik dat je me daarbij helpt, hé, dan is er tenminste iemand die 't ziet... Hij zou zo tot in de treure, eindeloos door kunnen gaan, zo graag herkauwt hij alles, elk woord van zichzelf, en nog wat
Ik weet niet meer wanneer, maar ik heb laatst 'n droom gehad, nu herinner ik me het pas goed, misschien was het wel vannacht........... Als voetbalteams stonden we tegenover elkaar in de huiskamer opgesteld (het was in het huis waar we vroeger woonden). Alle meubels waren buiten op de stoep gezet, alleen het vloerkleed was blijven liggen. In de keuken was er eventueel gelegenheid om uit te rusten. Er waren ook meisjes bij. Vooral één meisje viel me erg op, die ik me nu echter niet meer goed kan herinneren, ik zou zelfs niet meer kunnen zeggen hoe ze eruit zag; in ieder geval was ze erg fanatiek en had ze het vooral op mij gebeten, bovendien hoorde ze bij de tegenpartij aan de kant van de tuindeur en ik bij die van de voorkamer. We waren allen gewapend met dolken, wel een el lang, zolang als 'n voorarm dus, die aan twee kanten gewet waren. Er vielen aan weerskanten veel boze woorden. Terwijl we er op uit waren elkaar met die flitsende wapens te raken waar we raken konden, werd er over en weer geducht gescholden, vooral tussen haar en mij. Ze irriteerde me. Zelfs onder de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||
rustpauzes: dan zaten we met z'n allen bij elkaar, verschillende bovenop elkaar omdat de ruimte te klein was; het was benauwd door zweet en kookgeuren, ik geloof aangebrande lever; de meisjes schortten hun rokken op, sommige kleden zich uit, iedereen dampte, 'n paar jongens zaten over hun borst te krabben. Toen we weer aan de gang gingen, dwarrelde ze voortdurend driftig in mijn buurt rond. Voor niemand anders had ze oog en niemand had het, vreemd genoeg, op haar voorzien, alsof ze haar gewoon niet hoorden of zagen. Hoewel het een hevig gevecht was, en we ontzagen elkaar beslist niet daarvoor was het spel te ernstig, vielen er nog steeds geen slachtoffers te betreuren. Tot opeens een blonde, nogal stijve jongen (Theo Nieuwenhuizen) voor me stond; hij was me vrij onverschillig en ik had ervoor niet op hem gelet, ik begreep ook niet wat hij van me moest Vechten was onvermijdelijk. Eerst stak ik hem diep in de onderbuik, maar afgezien van het straaltje bloed dat traag over zijn lichtgrijze broek liep, was er niets van te merken, hij gaf geen krimp, begon zelfs nog meer verwoed terug te steken, wat wel opmerkelijk was gezien z'n lakse houding anders, en raakte me in mijn linkerschouder, niet diep echter. Toen merkte ik dat hij eigenlijk voortdurend de richting van mijn hartstreek opzocht, zodat er voor mij niets anders opzat dan dat ook te doen. Met mijn blote linkerhand weerde ik daar af, hij stak er middenin. Op hetzelfde ogenblik raakte ik hém in de linkerarm, hij wás links, en ik zag vervolgens kans met grote vaart zijn linkerzij te treffen ik drukte door, en samen zagen we hoe de dolk er geheel in wegzonk: beide wisten we ook dat dit zijn einde betekende. Nog gaf hij het niet op, en prikte mij nog eens behoorlijk diep in mijn rechterschouder, maar viel toen toch eindelijk opzij neer kort daarna, het gevecht ging gewoon door ja laaide zelfs nog in alle hevigheid op alsof er hierdoor nog wat meer op het vuur gegooid was, zag ik dat er 'n regenjas over hem heen gelegd was, stond ik, alsof ik plotseling geen besef meer had van wat er om me heen gebeurde - ik wilde niet vechten - en daarom voor niets meer beducht was, naar de ondertussen al grotendeels gestolde wond in mijn linkerhand te kijken, die mijn hart had kunnen zijn,, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Voordat ik bel, gaat de deur al open, hij heeft me op staan wachten, al ben ik er eerder dan afgesproken. We lopen snel naar boven. Op de eerste verdieping zijn overal de deuren al uitgehaald en in de kamers zijn er de vloeren uitgebroken, waar dan het poreuze merg van het huis bloot is komen liggen en weldra uitgedroogd zal zijn en vergaan. De wanden om het toilet zijn weg, de pot staat er nog met eronder ingetrapt vergeeld krantenpapier (ik zie nog 'n afgescheurd stuk, door urine verkleurd en uitgebeten, ook de mannenkop erop, die een haarnet van draadjes op zijn schedel draagt: petit mal) het kettinkje van de doortrekker schittert als 'n sieraad. 'T ruikt er naar lysol en floep - ik vind er nog 'n leeg busje van - hij is al boven en roept me - Bijtende loog; gevaarlijk bij inwendig gebruik; niet in aanraking brengen met handen en kleren bij reeds ingetreden verstopping: eerst het in de afvoerbuis (zwanenhals) staande water uitscheppen. In de plaats daarvan een ketel kokend water gieten en direkt 4-6 eetlepels ‘floep’ toevoegen, onmiddellijk gevolgd door de inhoud van een tweede ketel kokend water. Als deze oplossing doorgesijpeld is, het dubbele kwantum ‘floep’ toevoegen (evt. met ijzerdraad of stokje helpen!) niet kan indringen, dan blijft alleen het gebruik van een zgn zuiger of breekwerk over. Ik ga tenslotte de trap op, bij elke trede zeg ik floep, floep......... Hij leest in een boek, wel zijn er overal andere stukken overheen geplakt, maar hij leest het alsof alles in deze volgorde bij elkaar hoort, soms staat er een geschreven stuk tussen: De wekker staat al maanden stil, op half vijf. Het dak is op verschillende plaatsen beginnen te lekken. Als het geen smeltende sneeuw is, dan regent het wel, zodat er voortdurend op bepaalde punten schaaltjes en bussen onder gezet moeten worden, het zou ook te veel moeite zijn om iets aan het dak te doen. Eén straal loopt precies langs de benen van de harlekijn, die daar hangt, en petst in een puddingschaal die op ‘de misdaad’ staat. De zaag is aan het roesten en een lege schilderijlijst begint al te rotten.
Het is nog precies zo. Misschien heeft hij het wel zo geënsce- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||
neerd. ‘De misdaad’ moet hij van 'n uitleenbibliotheek hebben, wat allang verlopen is natuurlijk, op de zijkanten zijn paarse stempels gedrukt, als op het kale vel van 'n geslacht varken. Zo gauw hij merkt dat ik z'n beschrijving gekontroleerd heb, aan de hand van die stille getuigen, staat hij op om het stilleven te verstoren: hij trapt de lijst omver, met 'n hel geraas valt er 'n soepblik op het zaagblad, de zaag schuift hij in een reet van de schrijftafel, zet de wekker op het uiteinde en drukt het als 'n veer omlaag, 'n blijde die met 'n zwiep het klokje tegen het plafond schiet. In de stilte die volgt, horen we hoe de wekker begint te tikken, als 'n angstig kikkerhart - zoals het klokje thuis tikt, hè, nou weten we hoe laat het is, opschieten mensen, lieve lieve mensen, ik wou dat 't een tijdbom was: opname, 5 tellen na nu, hikkend ratelt ie verder, alsof er 'n wekker afloopt, na nu na nu na u nau na u Hij houdt de lege lijst voor z'n gezicht, en kijkt me door het raam aan ‘Posthuum zelfportret’ kondigt hij zichzelf aan en trekt z'n ogen tot nog kleinere spleetjes - zo verbergt hij zich achter de kleine heuveltjes die de vellen onder zijn ogen opzetten, en ik weet niet meer of hij wel echt kijkt en wat ik terug moet zeggen, ik kan niets meer terugdoen als hij eenmaal begint te praten, zolang ik hem alleen maar bezig zie, kan ik hem van 'n afstand volgen, maar zogauw hij me in mijn gezicht gaat praten (ben ik nergens meer, dan houdt hij niet meer op met praten. Hij zoekt altijd 'n klein zaaltje op, 'n pianohokje of 'n klas waar geen les is, waar we samen alleen kunnen studeren. Ik weet niet waarvoor hij me nodig heeft. Misschien alleen maar om op 'n gegeven moment tegen iemand te kunnen praten die niets terugzegt. Ik kan er niets tegenin brengen, hij slokt me helemaal op, met z'n tong als 'n pad die 'n libel vangt, ik praat hem na, dat is alles wat ik kan doen, ja ik lach zelfs om hem, en hij voelt zich daardoor aangemoedigd - en ik ben nog alleen maar z'n spreekbuis, het verlengstuk van z'n arm, z'n rechterhand, ik kan hem zelfs niet goed meer zien, alles lijkt dubbel en wazig voor m'n ogen, zo dichtbij is hij als we met z'n tweeën zijn, zijn we met meer dan kan ik 'n pas achteruit doen, maar nu niet, hij zet iets in me stil, en ik staar hem hulpeloos aan - hij is achter het bord gaan staan en heeft 'n zwarte vleugel voor z'n buik gedraaid, waarop met krijt geschreven staat adam selbst) | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ik kan nog alleen maar luisteren, voor echo spelen..... Hij pakt het zwarte boek weer op, het lijkt wel 'n kasboek - na elke bladzijde transponeren en naar mij kijken of het klopt, alsof ik zou weten wat er allemaal opgeteld, afgetrokken en vermenigvuldigd moet worden, ik zit met m'n vuisten in m'n broekzak geperst..... Drie eeuwen later, in 1839, voer Sir James Clark Ross van Engeland uit met twee schepen onder zijn bevel, de Erebus en de Terror met bestemming naar de uiterste bevaarbare grens van de Zuidpoolzee. Onderweg trachtte hij herhaaldelijk peilingen te verrichten, maar dit mislukte, omdat hij geen goede loodlijn had. Ik probeer wind in m'n oren te krijgen, om maar niet te hoeven luisteren maar het lukt niet meer.. westerlengte, terwijl het weer en alle andere omstandigheden gunstig waren, een diepte van
De tweede poging om een dergelijke diepte onder de zeespiegel te bereiken vond plaats op een zomerdag in juli, 17 juli....... toen mijn oudste zus zou verjaren en ik op die dag uren ver langs de rivier liep om een plaats te vinden waar ik niet met nog andere trosjes mensen op het zand zou liggen als een vis op het droge. Op alle stroken zand, telkens tussen twee dammen, die in de bocht lagen om al te sterke erosie van het stromend water tegen te gaan, waren wel enige badgasten te vinden, en hoe verder het was hoe meer ze zich gestoord voelden in het zand strooien op elkaars buiken. Bij het dertiende strandje zag ik haar met iemand die ik niet kende, 'n paar uur lang moest ik mij in een greppel verborgen houden om niet gezien te worden, maar vooral om haar niet te laten merken dat ik hen gezien had. Toen het donker begon te worden, kon ik weer verder gaan, ik zag tenminste niets meer van hen. Het was nog steeds warm genoeg om mijn onderneming voort te zetten. Tenslotte vond ik op een | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||
geschikte plaats: een strandje waar wel veel keien en plakken droge koeienstront lagen, maar waar het totaal stil was en alleen het water te horen was. Ik kleedde me uit, hing m'n kleren over 'n bos distels en met de koperen kogels aan m'n enkels schuifelde ik naar het water. Gebroken schelpen sneden als glas in m'n voetzolen maar ik was te gespannen bezig dan dat ik het toen merkte. Vijf meter in het water maakten koude golven m'n broek nat en deed mijn geslacht ijzen, en begon daar een modderstrook; ik had er tevoren niet aan gedacht. Het koper werd erin gezogen en daarna ook mijn voeten aan de scherpe touwtjes. En ik was nog niet eens in de stroming buiten de pieren. Er kwam niets van mijn plannen. Ik kon nog nauwelijks 'n paar meter verder komen, of het vuile teerachtige water spoelde al in m'n mond en ik had de vier meter diepte die ik nodig had niet eens bereikt, en met m'n armen alleen... bleek niet te gaan, ik had me misrekend, zakte nog dieper, moest gaan schreeuwen probeerde m'n voeten naar m'n mond op te trekken om het vliegertouw door te kunnen bijten, en dat pas op twee meter......
Ik was liever blijven liggen, gewoon als zand en langzaam verstuiven, of als het water op zou komen zetten tot halfweg vis, en ik droomde half en half dat zij dan ook zou blijven liggen met haar mond op mijn buik, met haar hoofd onder water verder zou gaan met de roest van m'n zwembroek likken, en ik, ik zou met mijn oor aan haar schoot luisteren, als aan 'n schelp of ik de wind kon horen in dat lege kalkoor, oor aan oor, hoe haar geluid kalmaan voor me weg zou ebben, heel ver, en in nog verder tot zand zou vergaan, onder de zon, en helemaal van water zou worden bij vloed, maar ze wilde perse het water in, en ik moest mee, buiten de pieren ging het hard met de stroom mee, golf op - dal omlaag en dan weer net veilig op 'n volgende golftop weten te komen zonder kopje onder te raken, proestend dobbert ze rechts van mij, ze wil wel alsmaar het water in maar van zwemmen kan ze niet veel, ze is eigenlijk ook bang voor 't water, ze probeert telkens naar links te gaan om weer in het rustige water tussen de pieren te komen, maar ik houd haar tegen, ze klautert tegen me op, zoent me alsmaar gillerig in m'n broek te grijpen - ik wil haar van me af houden, in 't water ben ik heilig dan moet ze met rust laten, omdat ik dan alleen maar met m'n kop besta, 'n drijvende noot, ze moet van me afblijven, zeker als ze er zo afzichtelijk uitziet met die | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||
platgedrukte slangen op haar kop en die rooie wateroogjes, we zwemmen middenin, ik drijf op m'n rug, 'n stuk wrakhout, en probeer haar weg te denken, tussen twee boten in, aan elke kant van ons zo'n puffende schuit als 'n escorte, zou niemand ons van de kant kunnen zien en lachend, vooral lachend en spetterend zou ik op haar toe kunnen zwemmen, om te spelen, m'n hand op haar natte kruin en haar bij 'n nieuwe golf soppen, alsof ik 'n bal onder water houd, zodat haar geluid en haar handtastelijkheden ophouden en ik rustig verder kan afdrijven, alsof ze het geroken heeft, is het haar nog net gelukt om met veel inspanning vlak voor 'n sleepboot uit mijn vaarwater te raken, de boot toetert, ik kan me niet van haar ontdoen, ze is in me gekropen.
- maar hoelang zit je nu al hier alleen te hokken?... - nou niet helemaal moederziel alleen... hij leest het antwoord op... Tot voor kort woonde ik samen met een kat, een mooie angorakat heel zacht als ze zo met haar staart onder m'n neus doorwreef - maar dan zag je daaronder onvermijdelijk die roze en paarse plooien van haar dichtgeknepen gat, goed, we konden het samen best vinden - soms als ik zat te schrijven veegde ze met haar poten de nog natte inkt uit, zo goed begrepen we elkaar alleen snachts dan wilde ze altijd bij me onder de dekens komen en kroop ze spinnend tegen m'n buik aan, daar kon ik niet tegen: iets bij me in bed en die kortegolfstromen door me heen, en dan schopte ik ze eruit - heel de verder nacht zat ze dan als 'n baby op het dak te krijsen ze werd zelfs bang van me, geloof ik ze deed haar behoefte in de dakgoot, die is breed genoeg, dat ging op de duur wel in je neus hangen, zeg, maar omdat ik haar wel mocht toch geloof ik dat ze in me teleurgesteld was vorige week was het, begon ze aan de deur te krabben, ik dacht dat ze eruit wilde en deed hem open, ging zelfs al op de gang staan om haar naar buiten te lokken, maar ze kwam maar niet, toen ik weer op de kamer kwam kon ik nog net zien hoe ze door het open raam de goot instapte en gewoon rechtdoor liep, doodgemoedereerd ze kwam niet op haar pootjes terecht, ik hoorde nog wel 'n gil maar er was natuurlijk niks meer aan te doen, zoon mooie kat ik durfde niet naar beneden te gaan om haar daar weg te halen... | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zodoende bleef ze daar nog zoon drie dagen liggen, ik moest er voortdurend naar kijken ik kon het tenslotte boven ruiken, het rook heel zoetig, zoon geur als koekdeeg maar niemand die haar opruimde, iedereen liep er met een boog omheen, tot er tenslotte op 'n middag 'n jongetje aankwam, op één rolschaats - met de voet waarmee hij stepte, trapte hij het hele geval uit elkaar, zo snel was het vergaan, net 'n kapot hoofdkussen, de kop prikte ie aan z'n stok en reed ermee weg.... hij zingt 'n paar regels, het klinkt vals....
...as she was falling
illuminated by the moon
regret her act, and finds appalling
the thought she will be dead so soon...
o gat-en-veda, belet hen die onderweg zijn geboren te worden, Uw schoot heb ik doo... uw schoot heb ik door deze magiese kunsten betoverd, hij is gekanteld en zal geen nageslacht voortbrengen. Gij zijt steriel; ik neem deze steen die uw steriliteit voorstelt....
Onverstoorbaar, nee dat niet, maar wel alsof hij alles voor het zeggen heeft en ik vanzelfsprekend toehoor, leest hij maar verder, alsof het nu eens en voor altijd uitgelezen moet worden, hij begint weer aan 'n ander stuk, blijkbaar 'n brief die hij opgeplakt heeft, hij kan maar niet genoeg krijgen van brieven, daar leeft ie van lijkt het wel... ik voel het alsof ik over z'n schouder mee moet lezen, in iets wat alleen voor hem bestemd is, zonder dat hij het weet, ik ben z'n rugpand..
Toen ze me schreef, dacht ik dat het toch weer opnieuw zou gaan, 't komt omdat ik haar zo lang niet gezien heb, ik ben haar zoon beetje kwijtgeraakt, uit het oog verloren heet dat, daarom ben ik eigenlijk toch maar gekomen. Maar nog steeds weet ik niet wat ze van me wil. Ze heeft me in een vlaag van woede al eens, toen ik sliep, willen doodknijpen ik werd opeens wakker, en gillend zat ze bovenop me met haar vingers om m'n nek geklemd, met moeite kon ik haar van me af werken nu zit ze met haar vingertoppen tegen elkaar, kijkt tussen dat dakje door naar mij ze vraagt er niets over, waar ik al die tijd geweest ben, ze zit alleen maar te praten over deze nieuwe kamer en wat ze er allemaal in doen kan, hoe vrij ze is, en hoe ik het vind? | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ik merk dat ze moeilijk ademhaalt en daarom om de paar woorden stilhoudt ze laat fotoos zien die ik niet meer kán zien, maar waardoor ze op de stoelleuning bij me kan gaan zitten - ze ruikt naar ontsmettingsmiddelen, misschien werkt ze wel in 'n ziekenhuis - ze zoekt alles van vroeger van toen en toen, en weet je dat nog, en zag ik er daar niet beeldig uit en wat deden we toen ook weer, en hier heb je die gekke foto ook weer, ja toen lachte je nog.... weer op te halen; ze wrijft ze me letterlijk onder de neus, maar durft me toch nog niet te strelen.... ik zou gaan gillen, denk ik, ze heeft me beet genomen....
m'n moeder schrijft me: het moet ingestudeerd zijn, dat gebaar, 'n regie aanwijzing bij de tekst: op het hoofd krabben en met de nagel het litteken volgen, het gezicht krijgt 'n pijnlijke uitdrukking...
... en dan weer naaien zonder verdoofd te kunnen worden, toe maar, dat kan er nog wel bij ook, je had net zo goed ineens dood kunnen vallen, maar onkruid vergaat niet wij zijn blij dat de oorzaak opgezocht zal worden. Ik hoop dat je ons op de hoogte houdt van het gebeurde onderzoek, als je uitslag krijgt, ik zal een kaarsje | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zijn grote teen goed blauw onder de nagels, het is hier mooi rustig weer, ik heb je sandalen weer terug en nu succes met je gezondheid verder geen nieuws, je schrijft wel even, al is het maar een paar regels als je geen tijd mocht hebben, ik heb zelf maar geschreven want Pa is schrijfvijand No 1
met een dikke zwarte viltpen streept hij alle zinnen achter zich door, die zijn lezen als een schaduw op de voet volgen, - heeft hij zich met lezen vergist dan kan hij het niet meer verbeteren, omdat het al weg is foetsie de techniek van de verschroeide aarde ik weet niet of hij dit zo al niet zelf gezegd heeft of dat ik het nu vind,, hij heeft zelfs al 'n zwarte veeg op z'n gezicht zitten, net 'n zwart litteken...... Hij gaat steeds met meer overdreven nadruk lezen, om duidelijk te maken dat het allemaal over hem gaat, dat hij moet luisteren.... In de dodengang kopieert het leven niet alleen de kunst; er wordt een groteske kunstvorm geboren, waarvan het leven de slaaf en de dood de heerser is heb ik met m'n nagels in de muur gekrast, het koste me al m'n na mijn verblijf in dit dodenhuis anders verlopen dan bij de meeste veroordeelden zoon lange tijd doorgebracht als ik. gedurende vijf jaar en tien maanden heb ik leven zou blijven hing uitsluitend af van mijn manoeuvres, van de rekesten die ik indiende. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||
m'n brief gemaakt, streepjes erbij gezet en mijn onlogika eruitgehaald. Hij ving me in mijn eigen woorden. Moest plotseling weg. Op dezelfde toon als hij voorleest, zegt hij verder: - och het zijn allemaal maar flarden en en zo ben ik zelf ook om de zoveel tijd verander ik de volgorde, als ik er bijna weer aan gewend ben, dan hutsel ik alles weer door elkaar en ik zet ook alles in de kamer weer op 'n andere plaats - daar ben ik zoon dag zoet mee, en ik verwissel ook van raam, dan is het net 'n nieuwe kamer, kan ik weer beginnen. Natuurlijk kijk ik naar het raam, er is niets veranderd, en terwijl ik nog op z'n woorden zit te bijten, ze zachtjes herhaal, zonder ze te willen begrijpen vervolgt hij: en toen zij hem | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de fragmenten achter m'n oogvellen te kijken Alles volgt op elkaar alsof er een programma afgewerkt wordt, punt voor punt (omdat hij vantevoren alles overdacht heeft, en daarom gaat het ook zo verstard) De grote teen die voor uit z'n sandaal piept, heeft 'n dikke kalkachtige nagel, het lijkt dat er uit de schoenen de hoornen kop van 'n eeuwenoude schildpad steekt, die af en toe jaknikt als hij bij het lezen hapert.
Hij staat op, steekt z'n linkerhand op met de handpalm naar voren, André kan zijn blik niet meer van hem afhouden - er is iets in beweging gezet. Z'n kamerjas valt open, hij heeft er iets wits onder aan. Gaat naar 'n hoek, staat er met z'n rug naar toe, en alsof hij zich bij voorbaat voor alles wil verontschuldigen - dat hij er niets aan doen kan, maar dat het zo nu eenmaal moet zo trekt hij ook nu zijn gezicht als hij achter zich de toets van de bandrekorder indrukt: hij beweegt er z'n mond bij, maar kan het ook nu niet bijhouden,, om mij duidelijk te maken wat het is, zegt hij: ‘dit waren m'n spraakoefeningen, logopedie met 'n stemband..’ dagen achtereen kan ik zonder naar buiten te kijken, maar dan opeens word ik naar het raam getrokken alsof er niets anders bestaat, en zit ik een dag en een nacht, meesten tijds op m'n knieën, voor 't raam. Ik moet wat doen, vind 'n tramkaartje in m'n zak, rol 't op, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kauw het fijn, zodat het tussen m'n vingers verpulvert, trek rolletjes stof uit m'n achterzak, haal met m'n tanden de rouwrandjes van m'n nagels schoon. Tot voor 'n maand terug was mijn uitzicht steeds hetzelfde - het huizenblok tegenover mij, met mensen die ook van de vroege ochtend tot de late avond voor hun raam.... of achter hun raam zitten boven: koloniale waren & grutterswaren-granen & veevoeder, ze zijn er niet weg te slaan en het minste of geringste schijnen ze te zien, ze horen nu eenmaal tussen die gordijnen, evengoed als de kaktussen, en daar verandert niets aan. Ik probeer me wel zo veel mogelijk voor hen verborgen te houden, want er ontgaat hen niets, en als ze me eenmaal in de gaten krijgen,, Ik ben voor het raam gaan staan, en door 'n spleet tussen de gordijnen volg ik hem op de voet, en ik zie alles net eender zoals hij erover praat, alsof ik het zelf ook al ontelbare keren gezien heb - ik sta in zijn schoenen, ik kijk naar de overkant of ze me zien... 't is maar goed dat ik dit van papier lees, ik zou er anders geen zinnig woord uit kunnen brengen, geloof ik, en zo is 't net 'n voorbereide preek nu beminde broeders en zusters in.. in , nee, we gaan verder. Ook de toren erachter blijft hetzelfde, al vier jaar lang zijn ze bezig met de restauratie, maar van buitenaf is daar niets van te zien: de gouden ballen bovenin blijven schitteren, als er tenminste zon is; de draken op de hoeken sperren dag en nacht kwaadaardig hun bekken, alsof de toren voortdurend met verschillende koppen naar lucht hapt; en er zijn wel altijd 'n paar piepkleine figuurtjes die van bovenaf op de stad op de rivier op dit huis en in mijn kamer willen kijken, daarom zal ik overdag ook nooit het dak opgaan... en is er een spuit licht op gezet, dat alles kennen we onderhand, toch moet ik er steeds weer opnieuw naar kijken, zogauw ben ik vergeten hoe alles er precies uitzag - alleen de deun van het carillon wijzigt door het jaar wel eens | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||
en op koninginnedag of bevrijdingsdag het Wilhelmus, dat zing ik dan altijd hardop mee, ook al ken ik er de woorden niet van. Ik zou best in de klokketoren willen wonen, ik zou denken dat ik 'n reus was en ik zou broodkruimels naar beneden strooien met scherpe kiezelstenen of stukjes lood ertussendoor - wat ik me ook wel 'ns heb afgevraagd of het niet mogelijk zou zijn om van bovenaf zoon drakenbek naar beneden te duiken, zo schuin dat ik over alle huizen heen precies in de Waal terecht zou komen ik heb het al proberen uit te rekenen, maar ik weet niet hoe snel je eigenlijk valt en het helpt niets om dat met een stopwatch proberen op te meten als ik van de trap zou springen ja, daar heb ik ook al eens aan gedacht, de trap beneden, om daar zo naar onderen te springen dat ik er alleen maar 'n gebroken been van zou overhouden, en wat er dan allemaal zou gaan gebeuren er zou 'n heel apparaat in het geweer komen, mensen om me heen, tranen en maar goed, ik ga weer over tot de volgorde van de dag: de klokketoren, ja, ook de klokslagen zijn natuurlijk 730 keer in 't jaar hetzelfde, meer nog 1460, want op het halve uur slaat het evenveel keren als op 't hele uur, zodat er altijd een half uur speling mogelijk is. En verder, elke maandag de luizenmarkt. In het weekeind, vooral op zondag en het meest in de lente en de zomer, al die wandelende mensen - ik zie ze op het eind van de straat aankomen en er kan van alles gebeuren in de tussentijd tot ze beneden mij zijn, en het lijkt wel dat ze tussen mijn benen door verdwijnen.. oude mensen zijn 't meest interessant, die doen er het langst over maar ze verdwijnen in me, als ze me eenmaal onder ogen gekomen zijn kan ik ze nooit meer wegdenken. M'n wereld is wel klein, maar er gebeurt zoveel, dat ik het zelf niet eens kan bijhouden. Ik zou ook liever niet naar buiten kijken, 't liefst zag ik helemaal niets, stikdonker, maar alsof het een toverlantaarn is en alle plaatjes genummerd, ik weet precies wat er na elkaar komt, daarom moet ik alles om de zoveel tijd wel door elkaar schudden. Maar. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ste keren hebben ze het met de grond gelijk gemaakt, er is letterlijk niets meer van te zien, nou moet ik voortdurend naar die winkelstraat kijken daar, en druk dat 't er altijd is.... Ik volg zijn beschrijving, maar Dirk Katje staat er nog - het is nog niet afgebroken, maar het zal binnenkort wel gebeuren, dat weet ik, en dan zal ik zeker weten dat het hier afgelopen is, dan heb ik hier immers niets meer te doen,, wat moet ik beginnen zonder dit uitzicht, nu kan ik me nog verbergen, maar dan zullen ze me op komen zoeken, desnoods rammen ze er de muren voor kapot - maar ze zullen me zeker weten te vinden... Ik had 't nooit echt geloofd, toen ze het vertelden dat 't zo met heel deze buurt zou gaan gebeuren, maar nu heb ik het met eigen ogen gezien. Het is dus toch waar. Zij ik noem ze m'n hospita, had 't er altijd over... ze is hier geboren, en eigenlijk met het huis opgegroeid, ze is er heel de dag mee bezig, en omdat ik toch eigenlijk ook wel 'n beetje bij het huis hoor, laat ze me met rust...... André is bij de knipselmuur gaan staan. Ze staan nu allebei, ieder aan 'n andere kant van de kamer, en leest, leest ook hardop, krijgt 'n goedkeurende knik van Theodoor, die ondertussen En er was altijd een plek, die men niet mocht aanraken of betreden. Die plek was aan de goden, speciaal de kwade, gewijd in ruil voor een niet uitgesproken overeenkomst, dat ze niet in gebieden zouden komen waar ze de mensen ongeluk zouden kunnen brengen daar heb je hetzelfde. Onbebouwde stukken land liet men braak liggen; men noemde ze ‘the guid man's croft’ dwz. het stukje van de goede man in navolging van een keltiese gewoonte om hen, die men vreesde, zo te noemen kaarsstompen aan gaat steken, die hij op alle mogelijke uitstekende punten met hun eigen gesmolten vet vastplakt; de wind en hun adem doen ze als razende flakkeren... één nog gave, gotiese kaars komt op het buro te staan - de inkt is ondertussen opgedroogd en ligt als een dode inktvis over de vellen heen en houdt ze bijeen - de lange lont geeft 'n hoge vlam, het gezicht erboven wordt er nog bleker door, in de nek is 'n rode bruine vlek, die beweegt als het vel geplooid wordt Hij laat de kamerjas, die hij tot nu toe als 'n bibberende zieke om zich heen getrokken hield, vallen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||
hij heeft 'n witte jurk aan, 'n nachthemd, nee het komt hem tot net boven de knieën met 'n brede kanten strook tot het middel, 'n superplie door de opengewerkte leliemotieven steekt zwart schaamhaar, hij heeft er niets onderaan doet het elektries licht uit, maakt verder alles in gereedheid, dat wil zeggen legt papieren klaar, doet de stoelen aan de kant, hangt de dekens voor het raam en André doet mee: reciteert - Hypochondrie, manie, overdreven verveling, onverschilligheid, en andere gemoedsbewegingen. Geestesgesteldheden, die in 't algemeen abnormaal zijn en voortkomen uit buitensporige gevoelens van verdriet, vreugde, liefde, jaloezie, verlies van fortuin etc kunnen alle aanmerkelijk verlicht worden door gemoedelijke overreding, filosofiese argumentatie, uitlokken van beloften, het richten van de geest op andere onderwerpen, ontzagwekkend verbod enz. wanneer ze in die toestand met verstand worden toegepast. De band draait muziek af, op 'n verkeerde snelheid; gemurmel van mannen, borststemmen 'n oktaaf te laag, aanzwellende motoren, die maar niet naderbij willen komen....
- interviewer: waarom doet u dit toch?.... - beklaagde: waarom gaat u naar de wc, en veegt u daarna uw gat af, met papier?..........
Op z'n blote armen zitten tussen rossig haar vaalgrijze en gele bobbeltjes, 'n soort kaas, waar hij telkens overheen wrijft en krabt, gedachtenloos, dan vallen er vellen af en kleine stofjes als roos (als André op de trap, en in de kamer langs de muur schuurt bladderen er schilfers af, kalkdeeltjes, die aan de achterkant er geelachtig uitzien en ruw als stukjes schuurpapier) (daarvoor heeft hij hem laten komen:)
In alle rust zitten ze tegenover elkaar, ze hoeven niet meer angstvallig op elkaar te letten, Theodoor heeft 'n dik boek op z'n knieën genomen - aan de voorkant van elke knie zit een paars litteken, zoals hij ook 'n litteken heeft op z'n hoofd, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||
als hij vooroverbuigt vallen daar de haren opzij en komt er een witte streep bloot precies vanaf de inplanting van z'n haren tot halfweg de kruin - het ziet er veel gebruikt uit, hij begint voorin bij de letter A - André is dichterbij geschoven, ziet hoe er achter elk woord 'n letter gezet is en een nummer, die verwijzen... want hij slaat het boek daarna achterin open naar 'n woord dat er omgekeerd mee korrespondeert, zo draait hij hun betekenissen om. 'T moet precies uitgerekend zijn, hij slaat er nu telkens 'n groot aantal over, neemt per bladzijde ongeveer één steekproef:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||
(ik meen iemand op de gang te horen, die bij de deur staat te luisteren) - Nou ja en zo gaat dat door 't klopt allemaal, niet? (hij bladert verder) ik heb ook nog 'n paar andere woorden ontdekt, die had ik voor de veiligheid maar opgezocht
André voelt hoe het bloed uit z'n gezicht wegtrekt en dan weer in 'n golf terugkomt - als hij zich dat laat gezeggen gaat hij er voorgoed onderdoor, weet hij, daarom moet hij iets doen, geeft niet wat, nu weggaan anders gaat het helemaal niet meer, het is al te laat als hij opstaat en naar de deur wil lopen, de deurklink in zijn handen heeft en toch nog even wacht, en daarmee Theodoor kans geeft om snel naar hem toe te komen. Het was alleen maar 'n gebaar, in werkelijkheid kan hij al niet meer weg, en het kost de ander niet veel moeite hem bij de arm te pakken en als 'n blinde naar z'n stoel te leiden, nog even komt in hem op, de ander van zich af te slaan, hem de keel dicht te knijpen om die gehate stem het zwijgen op te leggen, ineens en voorgoed, hem misdienaar af te maken,, uitgeput gaat hij zitten, en Theodoor gaat gewoon door, alsof er helemaal geen storing geweest is - z'n stem klinkt bijna triomfantelijk: en nu Nieuwenhuizen - | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||
O ja (we staan met zessen voor het bord, ieder moet ergens 'n zin opschrijven... trappen elkaar op de tenen, lachen - hij staat helemaal rechts, hij is links, en ik sta helemaal links, tussen ons vier andere waardoor we aaneengeschakeld worden,, ik moet uit het latijn naar het nederlands vertalen, zin 9: als je de naam verandert, zal (nee praesens) wordt het verhaal over u verteld, maar groot is de troost bij wederkerig leed. ik kan nog zien wat hij schrijft, in het latijn, z'n zinnen gaan op het einde telkens omlaag.... gladiator saucius ejurat pugnam, sed postea immemor antiqui vulneris arma capit ) We lezen nu allebei, hardop..... A: Totale gevoelloosheid wordt verkregen door gelijke bewerking als voor de algemene katalepsie aangegeven,.. Th: eigenhandig geschreven sollicitaties, met opgave van personalia.. A: met dit verschil dat ge het sujet nog sterker chargeert en warme aanblazingen doet op de zenuwcentra... Th: opleiding, praktijkervaring en tegenwoordige werkkring... A: van het hoofd tot de voeten... Th: vergezeld van een recente pasfoto te richten aan... A: Ge kunt nu naalden door de huid steken, het wordt niet gevoeld. Geeft het sujet de polen van een sterke elektriese batterij in handen en... Th: uitsluitend schriftelijke sollicitaties... A: en de schok zal hem ongedeerd laten. Maak die schok zó sterk, dat niet één persoon in normale toestand ze kan trotseren, hij zal echter geen bewijs van gevoeligheid tonen wendde soms Th: Degenen, die menen... degenen die menen aan deze eisen te kunnen voldoen en ambities hebben voor deze funktie... A: in bijzijn van geneeskundigen, de hevigste schokken aan, die tedere vrouwen en meisjes, door hem bewerkt, trotseerden in de magnetiese slaap, evenzo wanneer hij hen met scherpe naalden prikte... | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Th: worden verzocht, eigenhandig geschreven sollicitaties, A: met een glimlach op de lippen... Th: uitvoerige schriftelijke sollicitaties worden gaarne ingewacht... A: daartoe had hij eerst zeer sterk hun longen, hart en epigastrum gechargeerd... Th: eigenhandig (niet met ballpoint) geschreven sollicitaties worden gaarne ingewacht aan bovenstaand adres... A: de normale wringen zich in allerlei bochten, de gevoelloze blijven als beelden... Th: u kunt schrijven naar de centrale personeelsafdeling... A: veronderstel dat ge iemand wilt doen lachen... Th: gegadigde met protestant-christelijke beginselen... A: wek dan in u zelf inwendig zoveel mogelijk op, zie uw sujet aan en zeg bijvoorbeeld: Th: kunnen hun sollicitaties richten... A: als ik op de grond stamp of mijn hand uitstrek enz enz zult gij lachen... Th: daar het werk voorts hoge eisen stelt ten aanzien van kontaktkapaciteiten, kritiese instelling etc... A: lach daarbij zelf en ge zult slagen... Th: zullen gegadigden voor een psychologies onderzoek worden uitgenodigd... A: na soortgelijke proeven zegt ge eenvoudig... Th: met beschrijving van opleiding en levensloop, onder vermelding van. A: Nu, 't is uit, alles in orde.... waarbij ge een dwarspas maakt of hem op de schouder klopt..... in de hele omgeving verzamelden de mensen voor eigen gebruik of voor de verkoop verschillende planten: kamille, valeriaan tijm, lindenbloesem, vingerhoedskruid, berkebladeren, papaverbollen, angelica, alsem, wolfsmelk en andere planten... maar het kruid, dat hij zocht, hadden ze niet voor hem.... Theodoor heeft 'n boek gepakt en breekt de rug open, scheurt de bladzijdes er een voor een uit, waar hij proppen van maakt, ze in water of kouwe soep doopt en tegen de spiegel aan mikt, luidruchtig slikken. Zet de stoelen op elkaar, zingt als 'n schilder aan het werk. Z'n wijde mouwen wapperen om z'n schouders. Hij heeft kippenvel. Z'n mond gaat op | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||
en neer als 'n vissebek.,, André leest, leest om z'n schade in te halen: Zodra hij begon te zingen vonden zelfs de beste zangers dat zij slechts valse tonen konden voortbrengen...... lalalalalal en ze konden nog alleen maar van papier spelen, onbeholpen zodra ze de vreemdsoortige tekens moesten vertolken, die hij achteloos had neergeschreven - moet je dit zien, André, van de regen in de drup (en hij giet 'n pot rooie ekoline over de struiptrekkende pias) zelfs hun handen voelden alsof ze in stenen handschoenen zaten. Op hun hoofden lag steen, hun nekken waren in stenen kragen gevangen steen en been, steen en been, been en teen, tee te tee de mannen werden in een slede geworpen, getrokken door een vreemd gekleurde kat - o m'n lieve isabella bete en bella die hen wegvoerde naar de wereld der kwade geesten..... en toen opnieuw voordroeg, wierpen zij zich in de golf van Lapland - in de wasmand? lapmand? de wateren die de drank zijn van de dorstende tovenaars... en toen zong hij nogmaals en wierp snippers gedroogde bloemen, slangenkruid en wolfsklauw, over het water: en de mensen werden in de onstuimige draaikolk geworpen, die verslindt - zeg André, kom 'ns helpen, alles moet eraan - het is uit, uit... Bladzij voor bladzij wordt eruit gescheurd, dikke inktstrepen over het drukwerk, van schoolschriften worden slingers gemaakt en die aan het plafond gehangen de wandversieringen worden als pleisters afgetrokken, het behang eronder is lichter de bandrekorder is weer aangezet, dezelfde tekst maar nu achterstevoren een koeterwaals van veranderde toonhoogten wat toch bekend voorkomt gizeb eem gad dioerg...... nerobeg rieh atipsoh niezeg nego ijz truub kijleg dnorg niez koorts suih raam raalke dremmuneg stien gad.............. Andreas, dit wordt het laatste wat we te horen krijgen... dit was het laatste wat ik had, en hij houdt 'n stuk papier omhoog, waar 'n dikke streep onder gezet is -.... Een zilverkleurig insekt - de zilvervis - wordt gevan- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gen: men dwingt het een stuk papier op te eten, waarop de letters: onsterfelijk bezield zijn geschreven. Deze formule moet het lichaam van het dier een veelkleurige tint geven. Iedereen die de aldus voorbereide vis eet, zal voor altijd tegen de dood beschermd zijn. Maar het kan maanden duren voor een exemplaar wordt gevangen, waarvan dus het lichaam juist zal reageren en verschillende kleuren zal vertonen..... Ze blijft lang weg, ze is ‘even’ naar beneden gegaan. In elk geval geeft ze me de tijd even rond te neuzen (want daarvoor kwam ik) 'T is niet moeilijk ze te vinden: ze heeft al mijn brieven netjes bij elkaar gepakt met 'n elastiekje, ze liggen zo voor het grijpen in de bovenste burola (zij heeft ze klaar gelegd). Ik heb ze bij me gestoken. André gaat de gang op, hij wil weg, anders laat ze hem nooit meer gaan. Maar eerst gaat hij toch nog naar rechts, om te zien wat er met de andere kamers is. Ze staan inderdaad nog leeg, aan de linkse kant de eerstvolgende kamer rechts is al gemeubileerd.... Hij gaat de achterste deur in: er moet iemand pas weggegaan zijn, er liggen nog wat kleren, de spiralen van het bed liggen bloot, alles is er afgehaald. Middenin de kamer hangt 'n grote klok - er is met krijt opgeschreven isabella Als hij onder in kijkt ziet hij dat de klepel met lappen is omwikkeld als 'n boksersvuist - 't lijkt een plotselinge windstoot als de klepel tegen de buik aan bonkt,, Op verschillende plaatsen komen er lappen krent tevoorschijn waar het behang is afgescheurd - heel de kamer ziet er vervallen uit - onder het behang moet 'n hele laag zitten chic klok regelt men- senleven doodt baby net als de bijen en de oesters leven mensen volgens een inwen- dig uurwerk einde seizoen vrouw in gesticht wil er uit prolongaties & reprises
Het is alles vergeeld, zoals op de wc. ook hier moet Theodoor met z'n viltpen bezig geweest zijn. Ze komt de trap op, hij hoort precies hoe ze haar kamer binnengaat niemand ziet, weer de gang opkomt, tikken op de planken vloer, naar de trap rent, weer terug de gang op, naar hier toe....... hem hoort, de knock-outslag van de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||
klepel... binnenkomt, verschrikt, boos: wat doe je hier ik dacht dat je weggegaan was ik wou ook weg waarom omdat omdat ik weg wilde....... ze staat stil, weet niet wat te doen wat te zeggen (hij hoort alleen nog maar de zwakke en trage slag van z'n bloed, 'n leegte in z'n achterhoofd, als pluisjes is er alles uitgelopen, hij voelt niets meer) ze komt op hem toe, wil z'n arm pakken, hij trekt terug, stoot tegen de klok........................... zij: ga weg.... ga weg hier... ik kan je niet meer zien.... je hebt alles bedorven hier.... weer... ze schreeuwt niet, maar perst de woorden eruit door haar neusgaten heen, slikt ze half in springt op hem af, krabt hem, slaat hem, probeert met haar nagels bij z'n ogen te komen, nog erger hijgt ze André scheurt haar bloes open, trekt 'm eraf als 'n plasticzak, ziet dat de borsten echt zijn, ze heeft er niets onder aan, hij spuwt er op 'n groene klodder glijdt over haar borstbeen tussen de kwakkende borsten door zij, nu pas goed furieus zet haar tanden in zijn pols hij scheurt haar de kleren verder af de rok zat nauwelijks vast en duwt haar tegen de muur, met haar hoofd tegen bleek stokslagen waard... drukt z'n knie tegen het bot in haar zwetende en prikkende buik op, schuurt haar hoofd als een kwast over de muur..... haalt met een hand de brieven uit z'n zak, stopt er één tot 'n prop in haar mond, en terwijl ze het aan speekselslierten eruit probeert te halen, scheurt hij de andere aan snippers, ze moet hoesten, met haar hoofd bonkend op haar borst hij ziet het litteken in haar nek, dat vuurrood geworden is alsof hij er haar gebeten heeft, 'n mond die niets uit kan brengen donder op, donder op..... hij kan haar niet van zich afhouden, weet haar toch nog op de grond te krijgen en draait haar in 'n tafelkleed, ze bromt nog als 'n gevangen hommel, binnensmonds klinkt het in de namaak-smirna... hij slaat er met de vuist op, de vuist van Isabella, doffe tonen..
Alle papier moet eraan geloven tussen het kraken en scheuren door horen ze geknaag in de brede balk tegen het plafond, eentonig wordt het hout opgevreten.... Theodoor had z'n stok al klaar staan, 'n bezemsteel, en als hij er tegen aan bonkt valt het geluid stil, houdt hij op met stoten dan begint het weer, nog eens bonst hij, maar als het beest weer invalt geeft hij het op, en laat het gelijk met ons op knagen...... er blijft geen letter van heel,, of ze vouwen er bootjes van die ze boven de sluierstaartvis la- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ten drijven, of ze maken er vliegtuigjes van die ze het raam uit sturen, de hele vloer ligt bezaaid met 'n sneeuwlaag snippers, - de kachel is uitgegaan, rookt nog wat - proppen, gescheurde banden, titelbladen, omslagen, kalkeerpapier........... pas op voor de kaarsen... andré..... we zitten in 'n hooggaatie... er is hier niks meer onder ons........ ploeoeoeoe....... onder ons........... In 'n hoek vindt André 'n koekjestrommel, tot de rand toe vol groenige schimmel onderin liggen nog twee sneden brood, hij stopt er repen uit de telefoongids in en de lachebek van de harlekijn,, Theodoor heeft de sluierstaartvis uit de kom gehaald en komt met het spartelende kwakje goud op z'n handpalm naar hem toe, hevelt haar over in zijn hand ze zien dat hun handen op elkaar lijken van binnen, paars gekreukeld - de ogen zijn er bovenop komen liggen als kwikdruppels - hij legt de vis midden in het woordenboek, dat nog heel gebleven is, en gaat erop zitten... het komt er aan de zijkanten slijmerig uit, jam tussen 'n boterham 'n stoelpoot wordt afgebroken, de gordijnen voor het raam weggehaald kopjes en borden stukgetrapt beginnen ze aan de muren, met hun vingers het behang zit over 'n dunne broze laag kalk geplakt, die er in grote brokken af valt daarachter zit al het riet, met bussels wordt het er uit getrokken uit de zwarte gaten komt 'n kouwe damp de deur gaat open, en daar staat zij, ze heeft papillotjes in het haar, en heeft 'n badjas om ze houden beiden stil - in godsnaam, Theo, wat gebeurt hier wat zijn jullie aan 't doen en wie is dat, zeg mijn hemel.... Theodoor gaat naar haar toe, pakt haar bij de schouder - - Moeder, ga nou alsjeblieft weer naar beneden.... wat hier gebeurt gaat u niks aan - gaat me niks aan gaat me niks aan moet je dat zien heel 't huis wordt verruïneerd..... Ze huilt. André probeert zich achter Theodoor te verschuilen, de deur staat nog open, (hij ziet bij Theodoor) de eeltkussentjes op z'n ellebogen zijn gebarsten on der z'n oksels en op z'n rug zitten grote natte kringels... het hele kleed onder de zwarte vegen en stof..... Theodoor pakt André bij de arm, duwt de moeder opzij en samen lopen ze de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||
deur uit, Theodoor stoot met de punt die de losse jurk maakt voor z'n buik waar z'n geslacht verstijfd tegen het linnen opstaat alsof hij er nog 'n kaars verborgen houdt, tegen de deurstijl, vloekt het kleine trapje op, ze duwen het luik verder open zodat ze er door kunnen, vanonder kijkt hij tegen het blote lijf boven z'n kop in de uitstaande superplie, als ze boven op het dak staan, duwen ze samen het luik weer terug over het gat, de moeder is hen achternagekomen, roept alsmaar the o theo, en met haar hand wil ze het luik tegen houden, houdt zich met een hand aan de rand vast... waar het luik op moet komen,, Theodoor trapt er met z'n voet op, de vingers sperren zich (als een kippepoot) laten los, ze gilt het luik valt dicht, er onder is nog 'n doffe plof te horen. Het grind knarst onder hun voeten, Ze kijken omhoog naar de toren, waar de lichtbundels van de schijnwerpers op de gouden ballen gericht zijn, in de mist zien ze in de verte mannen fietsen, in alle vroegte op weg naar hun werk, want het is bijna dag - schimmen (alsof dit niet meer werkelijk is en alleen echt bestaan heeft wat ze zojuist verscheurd hebben) Er miauwt 'n kat. Ze staan naast elkaar, maar raken elkaar niet aan. Theodoor ziet asgrauw en z'n kleed waait bol op. In de toren, of is het onder hen in huis, klinkt gedempt 'n verdwaalde klokslag. |
|