13 maart.
Gisteren maakte bovenbuurman X. toespeling op brood kopen voor luizenpoeder, die
aan míjn adres leek. Verder vroeg Hamo, die mij met laarzen in de barak zag,
kennelijk ter verkoop, of die laarzen van míj waren. Ik legde hem niet uit dat
ze van iemand waren die zonder erfgenamen gestorven is, en dat we een dag gered
zijn, doordat ze een half brood hebben opgebracht... (De via regia naar al mijn
geheimen stond voor hem open, want ik bood hem de lectuur van dit dagboek aan.
Hij maakte er tot dusver geen gebruik van.) Paps verkocht, ook voor drie
rantsoenen, een apparaat om scheermesjes te slijpen. Verder staat er nog
postpapier uit, voor de resterende dag.
Evenals vroeger de erotische, hebben de tegenwoordige etensdromen een ‘knik’
beet, een remming verradend. Er blijft vóórlust, zoals vroeger: ik eet van de
heerlijke spijzen zolang ze bereid worden, maar aan de dis neem ik evenmin
plaats als dat het vroeger in mijn dromen tot een coïtus lege artis kwam. (Ik
word gek van het eeuwige debat der hh doktoren over het al
dan niet aan mogen nemen van emolumenten.) Het personeel, dat zaterdag gewerkt
heeft, kreeg brood. Ik, die toen ziek was, dus niets. Saar K. beloofde dat ik
bij de eerstvolgende uitdeling no. 1 aan de beurt kom, maar ik kan het op m'n
buik schrijven. Saar K. maakt er gebruik van, dat bijna elk lid van het
personeel een zwakke plek heeft, analoog aan mijn hier wonen. Het is een
pestwijf. Alalouf is naar de infectiebarak, verdacht van... vlektyfus. In de
barak, waarin ik vóór de verhuizing woonde, en die aan ons huidige kamp nu
grenst, is een transport aangekomen van
Westerbork-Theresienstadt-Auschwitz-omzwervingen-hierheen. Dit is het slechtste
kamp! Zou Jenny erbij wezen?