Dagboek uit een kamp
(1946)–Loden Vogel– Auteursrecht onbekend
[pagina 101]
| |
- en denk aan vroeger, waarbij ik alleen wroeging heb over de op school ‘nuttig’ bestede tijd. Stel dat ik, in plaats van de prachtige zonsopgang te zien breken op de ijsbloemen in het torenkamertje van het Lyceum, gekluisterd aan Kaegi of Cicero, in het buitenland had talen mogen leren, of in Palestina boer zijn. Maar de schuld ligt voornamelijk bij mij, die ongelukkig was en niet revolteerde; ik wist niet wat dan anders, en kwam niet af van het vooroordeel dat men eindexamen gedaan moet hebben. Zo mislukte de eerste aanloop naar de volwassenheid; van de ps. an. hangt het af of de tweede zal lukken. (Vraag aan de leerling: bij welk soort weer is dit geschreven?) De medebewoners hier laten zich herhaaldelijk zó antipathiek kennen, bij kachelruzies of pakjesafgunst, dat ik alleen L.P. wil noemen, een verpleger uit barmhartigheid, een plichtsgetrouw man, die dan ook, gelijk zijn zuster (dito dito) uitgeput te bed ligt. Voorts L. van E., zoon van een marxistische beroemdheid, een stemnarcist, zoals Paps zegt - omdat hij waarschijnlijk niet ‘stem-onanist’ wil zeggen. Van alles maakt deze jurist een casus, en hij houdt zich als nachtbroeder voor zeer belangrijk. Zijn vrouw is ziek, hetgeen hem nu een middel is om het heelal nog meer om zich te doen draaien. (Deze passage over een voortreffelijk mens valt op mijn eigen hoofd terug. Ik neem hem op uit een soort van boetvaardigheid.) Salko H., de arts van het ‘Altersheim’, die hier met kampkoorts ziek ligt, is sociaal gesproken de belangrijkste. Een uitermate fatsoenlijke man: maar hij schijnt van mening te wezen dat je dan voor hetzelfde geld een heilige kunt worden. Hij is een ‘Tugendheld’. Hij is vegetariër, religieus, heeft gevoel voor ‘het sociale’, terwijl nochtans de aartsvaderlijke trekken overheersen. Een voorbeeld: Jaap M., die leider is van het Altersheim op het ogenblik, wil mij als broeder aannemen, hetgeen ik het overwegen waard vond vanwege het betere eten. Ik had het daarover met enkele heren, toen zich | |
[pagina 102]
| |
plotseling Salko deed horen: ‘Het spijt me, Lode, je te moeten teleurstellen, maar ik zou me ertegen moeten verzetten dat men bij óns ziekenhuispersoneel aannam. Als Saar B., (mijn cheffin) er niets op tegen heeft, wordt de zaak natuurlijk anders.’ Hoewel men hem nu van alle kanten aanviel, bleef hij blind voor het inzicht dat het welzijn van het personeel een even belangrijke aangelegenheid is als de solidariteit der leidingen... laat Saar K. voor beter eten zorgen, zoals Salko het z'n eigen mensen gedaan heeft, en het probleem verdwijnt. Maar de aartsvader in hem is niet te overtuigen. (Gek, dat het bijhouden van een dagboek me juist de tijd kost, waarin ik er stof voor zou kunnen vergaren.) Gisteren knipte ik twee hoofdluisvrouwen kaal, en verdiende 1½ rantsoen brood. (De officiële kapper verlangt voor die operatie 1 kg suiker, 7 × zoveel dus). Ook verkocht ik 1 doosje van het mij persoonlijk gegeven ontluizingspoeder voor 3 × avondsoep, en gaf er één weg. Ik voelde mij heel, heel slecht, totdat ik merkte dat iedereen brutaalweg doosjes gapt. Zo-even kwam Hamo zo'n beetje zeggen: ‘Ik werk me dood, kan niet meer, en jij ligt in bed.’ Het spijt me, maar 6 uur werken met lege maag is mijn maximum. | |
10 maart.Een paar uur later, na te veel heet vocht gegeten te hebben, voelde ik mij koortsig en mat 38,7. Dit de collegae meegedeeld hebbend, die me kennelijk niet geloofden, ging ik weer naar bed. De temp. liep op tot 39,5 om 6 uur, en zakte op 2 aspirine tot 36,8 vanmorgen. Nu ben ik weer een beetje febriel. Een halfuur later vreemde beweging: (gesupprimeerd). X. heeft van alle dokters hier de meeste emolumenten, omdat hij niet bedelt, een uitstekende bed-side-manner heeft, en daardoor alle keuken- en magazijnklandizie. (Vanmorgen mocht hij op het magazijn het personeel inspuiten.) Vanmorgen begon hij erover, dat het insectenpoeder al verhandeld werd en dat een me- | |
[pagina 103]
| |
dicus - wiens naam hij wegens gebrek aan bewijs niet noemde - het verkocht. Ik had onmiddellijk het gevoel dat hij míj bedoelde, en dat niet hij alleen, maar iedereen ervan wist. Ten onrechte natuurlijk. (Ik had één jaar, tot '41, medicijnen gestudeerd. Van luizen en de ziekten die ze overbrengen, wist ik nog alles af door de parasitologie.) Arons zei dat ik niet te lang mocht ziek blijven omdat men mij, ‘luizenkoning’, nodig had. Ik ben het acquit van hún conscience: ‘Er wordt wat aan gedaan.’ Het enige wat ik werkelijk deed is opperen dat men verluisde dekens braak legge, om ze na een maand successievelijk te gaan gebruiken. Later hebben de mensen ook minder dek nodig, en zullen we pas beginnen te ontluizen. Maar ik zoek een andere baan. |
|