21 febr.
Eergisteren durfde een stoutmoedige ipa het áán: de oorlog
heette afgelopen.
God schikte het zó dat ik Het vijfde zegel nu weer kwijt ben;
daar ik geen ruilobject had, had ik het voorlopig te leen, en nu gaf de eigenaar
het aan iemand, die zijn vrouw een detective geleend heeft. Een woedend dispuut
over literatuur verscheurde alle banden met die vent: ik heet discussionunfähig,
omdat ik Vestdijk goed, en bovenal omdat ik Zweig tweederangs kitsch durf
noemen. Op deze markt hier heeft immers alles zijn vaste prijs. Iemand werd
erbij geroepen en zei: ‘Zweig hat nur ganz seriöse Sachen geschrieben.’ Als ik
het gezegd had, zou ik er mijn kritiek op Zweig het zuiverst mee hebben
weergegeven. Geen spoor van humor of nuance. Het is nu een feit dat ik oedeem
heb in het gezicht: een ongeschoren Käthe Krusepoppenboekgezicht kijkt me rozig
aan uit de spiegel. Het werk dat ik slordig doe, waarbij ik te laat kom, et
cetera gaat verre boven m'n krachten. Het van alle kanten toegezeurd worden
vreet me van woede op.
We kregen een klein pakketje en ruilden de suiker voor brood; Paps schnorde met
succes bij een officiële instantie; er was gisteren een extra rantsoen brood
(omdat er geen eten zou