Woensdagnacht 2 uur.
Profiteer van het licht, dat nu zo goed brandt. Al is de oorlog vandaag nog
afgelopen - de berichten zijn van dien aard, dat het tussen nu en over een
halfjaar gedaan kan zijn - dan is het voor Mams vermoedelijk toch nog te laat.
Vanmiddag een gesprek: zouden we na de oorlog ook zulke goede vrienden blijven?
We kwamen tot de conclusie dat wij meer bij een behouden terugkeer (alsof die
mogelijk was!) hadden te winnen dan de meeste anderen, want tenslotte waren dat
maar burgers, en hun meest zondagse bestaan nog onleefbaar voor óns. Honger
staat voor de deur. De pakjes zijn verdeeld 1/7 per man; wij delen niet meer
mee. We hadden, zoals steeds, op een wonder gerekend, en kunnen nu geen brood
kopen, al zijn we zwaar achter. Het personeel wordt hier schandelijk behandeld:
de ½ l koolraap per dag van tot dusver zou om de dag worden, avondsoep kregen we
vandaag al niet extra. Het gekke is dat behalve wij ieder die werkt dubbel eten
krijgt, degene die het washok hier schoonmaakt bijvoorbeeld óók.
De beste krachten zijn al ziek. Het zal worden zoals het allang met de kapper is:
wie niet betaalt, wordt niet geholpen. Dit ga ik morgen aan Weisz zeggen, als
niemand durft. Vandaag in mijn officiële barak een vader gewaarschuwd, dat
17-jarig zoontje gestorven. Aan het eind van een zeer nauw en duister
luizengangetje, dat ik haast niet in durfde, lag de oude man links. Ik werd van
rechts geroepen: daar lag B. te bed, in ‘ons’ bed! (Waar ik eigenlijk behoorde
te wonen.) Was aan het wer-