plaatsvervanger in keuken ii Gisteren
ergerde ik me aan twee Hongaren, die, in Biarritz-kleding, met jasjes zonder
revers, gouden armband-horloge, peau de suède schoenen, en met ouderwetse
dikke buiken, koolrapen ter verdeling onder hun mensen kwamen halen, en die
zich, na hun baar te hebben laten vullen door ons, tot drie keer toe de
zakken met koolrapen volstopten. Afgezien dáárvan dat iemand van ons, die
dit uit honger deed, in de bunker zou gaan, vond ik het deze heren zeer
misstaan, die 's middags de befaamde witte bonen gegeten hadden, waaraan ik
me mijn maag had bedorven. Men zou ze een koolraapwinter toewensen!
Toen vandaag 250 Hongaren weggingen naar Zwitserland, zongen de anderen het
hatikwa. In plaats van onder de indruk te komen dacht ik: een kwestie van
eiwit. Ik kan in deze baan niet met bloot bovenlijf werken, wat me zeer
spijt.
Vanavond toch nog even met L. gepraat.
Gisteren zei Petra: wil je in deze baan blijven, dan moet je vlugger reageren
en je niet zo gek aankleden. Dit had ze aan mijn voorarbeider, de gibber
Jacob Soep (nomen est omen), ontlokt. (‘Gibber’ betekent
‘krachtpatser’. 1964: ik stel er nu prijs op, met het perspectief van 20
jaar langer levenservaring, als mijn mening te kennen te geven dat Jacob
Soep wonderen van geduld met mij gepresteerd moet hebben.) Vandaag
sloofde ik me dus uit en ben nu moe. Van de 300 pakketten is de helft al
uitgereikt; ik ben al tevreden als van de resterende 75 voor ons zijn.
Renate G. is ploegbazin van onze vrouwen: daar zijzelve dagboek houdt, acht
ik me geacquitteerd. In de loop van de morgen informeerde Edgar aan Mams'
ziekbed ('t gaat haar beter, 't zou een hartkwestie zijn) hoe haar mijn baan
beviel. ‘Dit kost u nu eens géén rugzak,’ zei hijzelf, ‘dit is, wat wij in
Bergen-Belsen noemen, een Relatie.’ Toevallig had ik hem, van m'n werk
komend, dus zonder dit te weten, bedankt, en een vriend-