Noordzee af. Vandaag las ik een kaftloze bloemlezing van
Hollandse dichters.
Zelfs met homines averses a musis als Greshoff en Du Perron heb ik niets
gemeen. Hoewel ik begrijp dat anderen die mening niet delen, houd ik veel
van Henriëtte, de Dichteres, zoals ze in kringen van socialistische
schoolmeesters genoemd wordt. Zowel de dichteres als de bewuste kringen
hebben veel appreciabels.
(Ik meende, in het belang van de eerlijkheid, de passage
waarover ik me 't meest schaam, het minst te mogen onderdrukken. Hier
volgt zij.)
Als ik niet, zoals 't betaamt, twijfelen zou aan de muzische waarde van mijn
eigen werk (ook het toekomstige) zou ik menen een nieuw artistiek genre te
beoefenen. Ik mis rijkdom van beelden, de associaties komen uit één sfeer,
de verzen van mijn ‘collegae’ zeggen mij niets (A. Roland Holst), ergeren
mij (Hoornik), vervullen me met stomme verwondering maar maken de indruk
natuur en geen kunst te zijn, onpersoonlijk (Guido Gezelle, maar 't kan
daaraan liggen, dat ik in het Vlaams geen nuances hoor) - of bevatten een
enkele regel, die ik begrijp en die me ontroert: ‘Hier lagen altijd mijn
schatten maar ik zag ze niet’ (Vic). Ik sta er dus geheel naast, maar maak
iets dat a) precies weergeeft een vrij gecompliceerd stel stemmingsbronnen
en b) mijzelf ontroert, ook esthetisch. Is het misschien zó, dat de muziek,
waarop ik me het vers gezongen denk - niet de zogenaamde versmuziek, maar
het lied, dat ervan gemaakt kan worden, zoals Schumann het deed bij verzen
van Heine en dat ik bij m'n eigen verzen hóór - mij misleidt, en rijker
lijkt naarmate het vers armer is? Dan zou ik mezelf lelijk tuk hebben!
(Dat was dan ook het geval. Inmiddels hielp het superieure
gevoel met kunst bezig te zijn waar alle anderen steeds aan niets anders
dan eten dachten, mij aan een soort evenwicht in de chaos.)
Misschien ook zijn mijn verzen typisch voor de bewustzijns-