die zeventien jaar is, en onder die
omstandigheden, nog heel hard werkt. C. vertaalt dat in het Duits maar maakt
het, zij het uit stommiteit of uit kwade wil, veel brutaler. (Het
sprak zó vanzelf dat de arme Marcel een pak slaag kreeg, dat ik er geen inkt
aan verspilde.)
Iemand anders, die C. voor verrader uitmaakte is heel lelijk te pas gekomen: want
C. beklaagde zich daarop bij de Duitsers: om de juistheid te staven. Vannacht
heb ik me in slaap gehuild, gezegd: ‘Ik wil heel heet eten hebben’, en heb me
verder geuit in het onverstaanbare dieventaaltje dat Paps en ik onder elkaar
spreken. Goddank, want het ging misschien over eten. ‘Het allerbelangrijkste wat
er is.’ De mentaliteit van een bepaald soort brooddieven begrijp ik. Het brood
is zo lekker, heeft een zo eerlijke smaak, draagt zozeer het karakter van
moederlijke lafenis, dat het niet makkelijk is er het begrip ‘misdaad’ aan te
associëren. Een ander soort dieven ruilt het gestolene tegen sigaretten. Ook dat
kan ik begrijpen... De dokter zegt zojuist: presque rien. Men troost me hier dat
dat maandag beduidt, maar ik vrees van eerder.
Avondstemming. Habdei was bijzonder goed vandaag: een blik ‘rode kool’ bleek
apekool, i.e. ham. Paps kreeg van Alalouf gedaan: ‘Encore quelques jours.’
Verder, voor zolang ik hier ben, extra eten. Lawrences ‘twilight in Italy’: er
is een soort mensen met wie ik, hoewel het tegendeel in de rede ligt, totaal
geen verwantschap heb. De filosofie mag dan, door de kwaliteiten tot elkaar te
willen herleiden, en naar het absolute te streven, de werkelijkheid en haar
rijkdom miskennen; de wetenschap mag dan, door steeds verdergaande
desantropomorfisatie datgene verwaarlozen waarom het juist gaat; de
intellectueel mag dan, ten slotte, bij de artiest ten achter staan, toegegeven,
maar Lawrence is een ouwehoer. Wel staan er aardige stukjes beschrijving in
(‘sunny in their colourlessness’) en is het minder onwezenlijk dan zijn andere
boeken.