Maandag.
Themazin: ‘De stank van de wonden van mijn onderbuurman lokt de vliegen.’ Vandaag
voor het eerst mijn eigen brood beherende, merk ik hoe tot dusver mijn ouders
zich tekort hebben gedaan. Er is eenvoudig niet mee uit te komen. Ik slaagde
erin, hoewel we voor drie dagen tegelijk kregen, vanavond tussen ⅙ en ⅓ hiervan
op te eten en voor morgenochtend iets over te houden. Aangezien de zaken zo
staan, moet ik in de keuken komen! Dan - ik zal hierna
voorlopig over eten zwijgen - kreeg Abel ten derde male sardines uit Portugal,
en had de ongelofelijke kracht een groot blikje aan mij te geven, dat wil zeggen
mijn ouders willen dat ik het zal opeten... Paps en Mams hebben vandaag
driemaal, bij elkaar vijfenhalf uur, op appèl gestaan en zien er beiden veel
slechter uit dan ik. Ik heb géén hongeroedeem. Paps echter, toen ik hem dit
uiteenzette, werd boos, smeet het blikje door het hek naar binnen, en liep weg.
Ik kan dit werkelijk niet aannemen, en weet niet hoe ik me moet beheersen, ik
zou niet weten wat ik tegen onze vrienden en kennissen moest zeggen, zo ooit
mijn ouders door mijn schuld stierven.
Bij de lectuur van Shakespeare valt mij weer op dat ik niet tegen slecht
aflopende stukken kan: grote gedeelten sla ik over om de spanning te ontlopen.
Bij Peisithanatos daarentegen kostte het mij geen moeite Heinos vrijwillig te
laten sterven, en wel met de wetenschap dat men zijn motieven verkeerd zal
interpreteren.
... Nu komen de ouders toch brood brengen, en wel nog ééns zoveel als ik al
ophad: weer liet ik mij foppen. Zelfs ruilde ik, zwakke verrader, een lepel
suiker tegen een sigaret. Marcel is bij de Bekleidung in botsing geweest met
alles wat er aan rotkerels iets te zeggen heeft: hij heeft angina en hoopt
morgen hier opgenomen te worden. Morgen, heet het, zal het eten weer wat voedsel
bevatten. Nu ik er oog voor gekregen heb, zie ik overal