Den lvst-hof van de christelicke zielen(1600)–Jacobus Viverius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Vervolg op De Vrindelicke Vertroostinghe Van Iacobvs Viverivs. X I X. Leedtwesen. Siet ! het Leedtwesen soet, [mijn Suster] is nu hier. Mijn sonde is mij leet: Niet om die helsche vier; Maer, om dat mijne Ziel verlanghet wonder seere Om haeren God te sien: O mijnen God en Heere, Legh eens dijn straelen af; Stel eens uyt dijn ghericht: Slae eens op mijn ellendt [niet op sond'] dijn ghesicht ! Wat denckstu, Heere goedt; is dit al kinder lijden ? Is het met stof en slijck, dat God soo seer moet strijden ? Waer een straf niet ghenoegh ? Hoe overvalstu mij ? Sal men oock in de Hel dij loven zijnde blij ? Moet ick voor mijne sond voldoen; Wat helpt s'Lams lijden ? Och, Heere, stae doch op, en com mijn ziel bevrijden ! X X. Hope. Noch eene Duyve soet [de Hope] commet bij ! O mijn Suster weerdt, Wat tijdingh bringhstu mij ? Sal mijn Vrindinne soet haest uyt de arcke daelen ? Sal sij met haer verdienst mijn sonden groot betaelen ? Sal sij met haer Ghenaedt versoenen mijne sondt ? Sal sij met haer roodt nat ghenesen mijne wondt ? O Vreught der Vreughden groot, mijn hert is vol verblijden ! De Hel en is gheen hel, het lijden is gheen lijden; Het vier en is gheen vier de schandt en is gheen schandt; De doodt en is gheen doodt, den bandt en is gheen bandt, Mijne ziele licht haer op: haer wordet moedt ghegheven. Hel, lijden, vier, schandt, doodt en banden, doen ons leven. X X I. Gheloove. Mijn Suster mijn Vrindin, Gheloove, mijnen schilt; Hoe is het ongheweer't soo schielick oock ghestilt ! Ick ben ontbonden, siet ! Nu loop ick op mijn voeten. De Satan ende Hel mij nu verlaeten moeten. Den nijdt die moet mij sien; de schand mij eeren moet. Ick hebb' haer wel ghesien, die mijn ziel leven doet ! Ja, Lief, ick sie dij wel ! costu maet schreyden laeten Het swack kindt dencken moght; sij heeft mij gantsch verlaeten: Nu, com in, laet mij sien, O Lief, dijn soet aenschijn: [pagina 119] [p. 119] D'Hel eenen Lust-hof schoon, de doodt sal leven zijn. Nu is het al ghekeert: daer om hebb' ick gheschreven: Druck maeckt God's Kinders blij: de doodt doet Gods volck Leven. X X I. Theovsophia [Godes eeuwighe Wijsheydt.] Com hier, Mijn soete lam, ick sal dij straffen niet: Ick hebbe self met dij gheweest in groot verdriet. Ick hebbe self met dij veel smerte hier gheleden. O Christvs allen dagh ghecruyst wordt in sijn leden. Van den beghinne aen is't al de selve Christ, Die met sijn lijden swaer des sondes lijden wist. Och of een hert benouwt dit heftigh cost versinnen; Het soude in den druck seer vele troostes winnen: Want [siet !] t'gen dat de Heer hier lijdet sonder schult, Sal dat de slaef vol sond niet lijden met ghedult ? Dan lijden blijve daer: Wij willen ons verblijden. Com wil naer den Lust-hof met dijn Vrindinne rijden. X X I I. Den Gheestelicken waeghen. Siet ! eenen Waeghen schoon met Witte peerden sterck Die voeren mijne ziel in des wellustes Perck. Mijns Lieves Waeghen is een droef versleghen herte, Dat heel ghebroken is door anghst, verdriet, en smerte. De Liefde, Hope vast, Gheloof de Peerden zijn; Den Voerman, is God's Gheest: God's Liefde, is de lijn: De Wielen d'Enghels zijn die doen den Waeghen rennen. O Paraclete soet, wil onsen Waeghen mennen, Dat hij niet en verdwael naer s'werelds lust-hof vals, Die haeren boosen lust ons werpet om den hals; End' ons bedrieghet; och met haer valsch schijn-verblijden: Daer God de Voerman is, sal men niet quaelick rijden. X X I I I. Christvs, de deure des Lust-hofs. Nu doet u Poorten op: Hier is de Coninghin, Die alle Zielkens droef behoedet door haer min ! Wie is de Coninghin die hier in willet comen ? T'is Godes Wijsheydt weerdt, die op haer heeft ghenomen Des sondes droevigh last: Die Coninghin is hier ! Wie is de Coninghin die commen darf door't vier ? T'is Christvs uwen Heer, de Wijsheydt van den Vader Den wegh tot den Lust-hof; des levens soete ader ! Ick ben des Lust-hofs deur: Comt alle gae'r door mij, [pagina 120] [p. 120] O Lief, besit het rijck dat is besteldt voor dij. Maer ghij, O Zielkens droef, comt mede naer't betamen. De ghene die dit schreef, die seght Wij commen: Amen. Vorige Volgende