Den lvst-hof van de christelicke zielen
(1600)–Jacobus Viverius– AuteursrechtvrijX. Van Vrijheydt.X C I. Ga naar margenoot+
VRijheydt wordet seer beminnet:
Yder soecket Vrij te zijn:
Doch die heden Vrijheydt winnet,
Morghen slaevet met veel pijn.
X C I I.
Siet doch dat Peerdt onghebonden
| |
[pagina 104]
| |
Werpt sich selven in dat dal:
Vrijheydt vrijheydt groot comt wonden.
Sonde maeckt ons Slaeven al !
X C I I I.
O die van God's Kercke vliedet
Vliedet van de Vrijheydt snel:
Die doet t'gheen de Wet verbiedet
Brenght zijn Vrijheydt in ghequel.
X C I V.
Een Landt, volck, gheslacht, slot, stede,
Dat in sonde wilt zijn Vrij,
Brenght sijn' eyghen Banden mede:
Vrijheydt wordet Slaevernij.
X C V.
Vrijheydt dan niet altijdt blijvet:
Och het comt al tot den val.
Dus met groote letters schrijvet:
Niet Blijft Vast In't Eerdtsche Dal !
X C V I.
Heer' ick soo den Tijdt verloren
Om te vinden een schoon Niet ?
Waer toe ben ick hier gheboren,
Als het al sterft dat men siet ?
X C V I I.
Och ick sie den Hemel open
Met de ooghen van't Gheloof:
De Gheest spreeckt: Die op God Hopen
En zijn niet des Doodes roof.
X C V I I I.
Nu hebb' ick vast goedt ghevonden:
Siet ! In God men Blijvet vast.
Die God mint, en haet de sonden,
Die is van den Doodt ontlast.
X C I X.
Voor I. Jeught, I I. Schoonheydt,
I I I. Sterckte, I V. Eere,
V. Heerschappie, V I. Rijckdom, V I I. Sin,
V I I I. Adel, I X. Vrintschap, X. Vrijheyt, Heere
Ick dij diene en bemin !
C.
Ick hebb' nu ghenoegh bewesen,
Dat ons niet dan God blijft bij:
Laet de Wereldt zijn mispresen;
Eeuwigh God ghepresen zij !
|
|